-19 oktober 1960 -
146.
De wethouder VAN ZADELHOFF gelooft aan de ene kant, dat men blij
moet zijn, dat men door deze investeringslijst een leidraad heeft. Aan de
andere kant meent hij dat een raadsvergadering niet de geschikte gelegenheid
is om hierover verder veel te praten. Dat ligt veel meer op het terrein van
de commissie van openbare werken, de commissie grondbedrijf en uitbrei
dingsplan en de financiële commissie. Besluiten hierover nemen kan de raad
immers niet. Theoretisch kan hij dit natuurlijk wel, maar dat zou inhouden
- de heer Hilhorst wees er reeds op - dat men thans reeds met de begrotings
behandeling begint. En door zich voor een nog verdere toekomst vast te leggen,
zou men een toekomstige raad gaan binden. Men moet dit plan als een leidraad
beschouwen, waarover in de commissies van bijstand verder kan worden ge
sproken.
De heer DIJKSTRA: Maar over een leidraad moet men het toch ook
eens kunnen zijn'.
De wethouder VAN ZADELHOFF; Bespreekt u dit dan in de commissies
van bijstand.
De heer DIJKSTRA: Dat is door mij persoonlijk al vele malen gedaan.
De wethouder VAN ZADELHOFF: Ik geloof dat het college toch niet
terughoudend is in de commissievergaderingen'.
De heer DIJKSTRA: Ik ook niet1. Daarom misik de door mij genoemde
objecten juist op het investeringsoverzicht.
De heer ELBERTSE zegt dat bij de onrendabele investeringen de aan
sluiting van woningwetwoningen op de riolering staat vermeld, Is daarbij
gedacht aan nieuwe woningwetwoningen?
De wethouder VAN ZADELHOFF vermoedt dat dit het krediet is voor
de woningen te Soesterberg, Uit de aansluiting van deze woningen op de riole
ring vloeit echter een huurverhoging voort.
De heer ELBERTSE zegt dat niet alle aansluitingen rendabel zijn. Hij
denkt hierbij bij voorbeeld aan de oudere woningwetwoningen. De huurverho
ging kan daar de kosten van riolering wel eens niet dekken.
De wethouder VAN ZADELHOFF zegt dit niet geheel te kunnen overzien.
De opzet is echter - en dit is ook toegestaan - de kosten van aansluiting van
een perceel op de riolering in de huur te verdisconteren.
De heer DE BRUIN merkt op dat het thans de tweede maal is, dat op de
agenda betaat: "Bespreking van het in juli 1960 toegezonden investerings
overzicht", In de vorige raadsvergadering heeft de raad vrijwillig van deze
bespreking afstand gedaan. Thans vindt deze bespreking echter plaats. Onder
een bespreking verstaat hij echter toch iets anders dan hetgeen thans plaats
vindt Hij krijgt het idee dat een gedeelte van het college de boot zit af te
houden. Hij krijgt de indruk dat men zegt: De raad heeft dit investeringsover
zicht thans, vraag nu maar verder niets. Wethouder van Zadelhoff haalt hier
nog bij de nieuwe financiële verhouding tussen het rijk en de gemeenten,
waarbij de gemeente met een bepaald bedrag moet uitkomen. Juist deze nieuwe
financiële verhouding is een reden de zaak wel te bespreken, omdat er nu
temeer noodzaak is de objecten een bepaalde urgentie te geven.
De VOORZITTER: Ik dacht dat ik de raad toch ruim de gelegenheid had
gegeven deze zaak te bespreken'.
De heer DE BRUIN: Ja, maar voor mij is de aardigheid er toch een
beetje af'.
De heer HILHORST: Bij mij ook, maar waarschijnlijk om een andere
reden dan bij de heer de Bruin het geval is'.
De wethouder VAN ZADELHOFF merkt op dat de raad toch geen praat
college is ten aanzien van de vraag wat de een graag wil en wat de ander
graag wil. Dat behoort men in de commissies van bijstand te bespreken.
Niet voor niets heeft spreker vlak voor deze raadsvergadering met de
leden van de betrokken commissies van bijstand, los van de normale com
missievergaderingen, een extra vergadering gehouden, juist om al dit soort
problemen te bepraten, Men moet niet twijfelen aan de goede wil van wet
houder van Zadelhoff en niet denken dat deze de boot wil afhaaden. Hij vindt
dit alleen niet iets voor een raadsvergadering,