-16 november 1960 -
161.
De heer HILHORST zegt de indruk te hebben, dat bedoelde wet er
reeds is.
De VOORZITTER zegt verder dat de door mevrouw Polet gedane sug
gestie om een machtiging aan B&W te laten geven met betrekking tot het te
weten komen van het inkomen, het nadeel heeft dat het inkomen bij voorbeeld
over 1960 pas veel later bekend wordt.
Mevrouw POLET-Musler: Dan gaat u uit van het laatste jaar, waarover
gegevens bekend zijn.
De VOORZITTER zegt dat dan in de verordening geregeld zou moeten
worden, welk jaar als grondslag voor de belasting dient te worden aange
houden. Dat mag immers niet willekeurig geschieden. Een dergelijke werk
wijze brengt echter veel administratie mede. Het is natuurlijk oneindig veel
eenvoudiger om ten aanzien van de hondenbelasting evenals bij bijvoorbeeld
de luister- en kijkgelden een vast tarief te hebben. Denkbaar is dat men
behalve het aantal honden ook laat opgeven of het inkomen al dan niet bene
den de 6.000,-- ligt en het college machtigt dit te controleren. Voor de
mensen met een inkomen beneden 6.000,-- zou dan een tarief van 15,
kunnen gelden. Dan maakt men een niet zo fijn verschil, maar verdeelt men
de belastingplichtigen eenvoudig in degenen met een inkomen beneden de
6.000,-- en degenen met een hoger inkomen. Voor de laatste groep kan
dan het tarief 20,-- per jaar zijn. Spreker is echter bang dat ook een
dergelijke oplossing de gemeente erg veel geld zal kosten en dat men nog
goedkoper uit is, wanneer men de belasting voor iedereen op 17,50 stelt.
Mevrouw POLET-Musler gelooft dat bij een lagere belasting dan de
thans voorgestelde de mensen met een niet zo hoog inkomen eerder hun hond
zullen aanhouden. Bij het voorgestelde tarief zullen vooral oudere mensen
met een klein pensioen zeggen: Deze verhoging is net de druppel die de em
mer doet overlopen; nu moet de hond maar weg. Dit is voor deze mensen
bijzonder onaangenaam, temeer daar bij de toenemende criminaliteit en de
schaarse verlichting van de Soester wegen het uit veiligheidsoverwegingen
zeer belangrijk is. wanneer men met een hond over staat gaat. Wanneer men
elkander zou kunnen vinden door een inkomensgrens van 6.000,-- aan te
houden, waarbij de mensen met een inkomen beneden de 6.000,--
15,-- en de mensen boven die grens 20, -- hondenbelasting betalen, dan
zou spreekster daarmede echter wel akkoord kunnen gaan.
Hierop wordt de vergadering gedurende enkele ogenblikken geschorst,
ten einde het college in de gelegenheid te stellen in beraad te gaan.
Na hervatting der vergadering deelt de VOORZITTER mede, dat het
nader beraad niet veel nieuws heeft opgeleverd. Het college heeft nagegaan,
of een verschil in belastingheffing kan worden verkregen zonder dat dit
veel administratieve rompslomp meebrengt. B&W hebben echter geen be
vredigende oplossing kunnen vinden. Zij stellen daarom voor de voorge
stelde verordening te aanvaarden, aangevuld met het amendement van de
heer Dijkstra. Ondertussen kan het college altijd nog nagaan, of een tech
niek is te bedenken, waardoor toch een verschil in belastingheffing mogelijk
is. Op het ogenblik ziet het echter geen enkele methode om dit op eenvoudige
wijze te realiseren.
Mevrouw POLET-Musler zegt dan gaarne het voorstel van de finan
ciële commissie in stemming te zien gebracht.
De heer HILHORST: Dat heeft u zelf al teruggenomen
Mevrouw POLET-Musler: Ik heb daarvan alleen willen afstappen,
wanneer men elkander op een tussenoplossing zou hebben kunnen vinden.
De VOORZITTER zegt dat het college het voorstel van de financiëèe
commissie zeer sterk ontraadt. Dit .voorstel zal niet zijn uit te voeren,
omdat men het inkomen niet weet. En wanneer men achter het inkomen
komt, dan betreft dit steeds het inkomen van enkele jaren vóór het jaar
van de heffing van de hondenbelasting. De inkomstenbelasting wordt name
lijk ontzettend laat vastgesteld.