-20 januari 1961 - 25. voor belangrijke extra uitgaven, welke soms zelfs moeten worden gemaakt voordat de nieuwe inwoners er zijn. Op deze wijze loopt men als gemeente telkens enigszins achter de feiten aan. Deze situatie dwingt de gemeente tot het voeren van een voorzichtig beleid, hetgeen ook in deze begroting wel tot uitdrukking komt. Geen der sprekers heeft gezegd dat B&W deze begroting te royaal hebben opgezet. Er is integendeel naar voren gebracht, dat bepaalde posten lager zijn ge raamd dan verantwoord is, doordat het verantwoorde bedrag waarschijnlijk toch niet kan worden uitgegeven in verband met het onvoldoende aantal arbeidskrachten. In theorie zouden deze posten dus hoger moeten zijn. Daar het waarschijnlijk toch niet mogelijk zou zijn het verantwoorde bedrag uit te geven, heeft het college die posten wat verlaagd, ten einde de begroting zo reëel mogelijk op te stellen. De indruk van het college is dat wanneer het voor de gemeenten beschikbaar te stellen bedrag niet wordt verhoogd, niet alleen Soest maar ook andere gemeenten in narigheden worden gebracht. Het is altijd erg moei lijk iemand in het hart te zien. En bij de regering is dit helemaal moeiljjk. Het is niet bekend of de regering het door haar beleden principe van de zelf standigheid der gemeenten niet met de andere hand zal teniet doen door de gemeenten onvoldoende middelen beschikbaar te stellen. Dan blijven de ge meenten steeds op de rand van een begrotingstekort leven en zal er een voortdurende inmenging van de rijksoverheid in het gemeentelijk beleid blij ven. De gemeenten zullen dan immers iedere keer voor speciale doeleinden extra middelen móeten vragen en de regering zal zich in een dergelijk con creet geval ter dege bemoeien met de vraag of de desbetreffende uitgave werkelijk nodig is. Het college weet dus niet of het de bedoeling is deze be. voogding in de praktijk te handhaven. Al heeft spreker deze reden nog niet horen noemen, het is mogelijk dat bij deze aangelegenheid ook het principe van de anticyclische begrotingen een rol speelt. Het principe van de anticyclische begrotingen houdt in, dat in een tijd van hoogconjunctuur met ruime staatsinkomsten, het rijk toch zo weinig mogelijk uitgeeft. In een tijd van hoogconjunctuur is er namelijk krapheid op de arbeidsmarkt, terwijl er in een tijd van laagconjunctuur een ruime arbeidsmarkt is. In een tijd van laagconjunctuur wordt dan van de overheid verwacht, dat zij door het in uitvoering brengen van werken stimulerend op de economische activiteit wekt. De theorie van de anticy clische begrotingen houdt dus in dat de overheid in een tijd van ruime staats inkomsten de uitgaven drukt en het economisch leven afremt, terwijl zij in een tijd van laagconjunctuur met slechte rijksinkomsten de uitgaven verhoogt en het economisch leven stimuleert. Spreker gelooft echter niet dat de rijks overheid zich aan deze nogal opgeld doende theorie houdt. Wanneer men de rijksbegrotingen bekijkt, ziet men wel steeds toenemende rijksinkomsten, maar evenzeer een toename van de staatsuitgaven. Het is evenwel mogelijk dat de regering vindt dat de gemeenten in deze een academischer standpunt dienen in te nemen dan het rijk zelve. Men heeft in ieder geval op het ogenblik te maken met de omstandig heid, dat de gemeente er financieel nog altijd zorgerlijk voorstaat en spreker verwacht dat de gemeente ook bij de nieuwe financiële verhouding tussen het rijk en de gemeenten steeds op het randje van een sluitende begroting zal moeten leven. Naar aanleiding van het betoog van de heer Hilhorst zegt spreker dat het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden natuurlijk nooit via de ka- pitaaldienst kan geschieden. Een algehele nieuwe aanleg van wegen - men denke aan de van Eenneplaan en Ossendamweg, waar een geheel nieuw profiel komt - kan wel via de kapitaaldienst worden gefinancierd. Onderhoud, ook wanneer het betreft uitgesteld onderhoud, zal echter via de gewone dienst moeten lopen. - Het -

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1961 | | pagina 50