16 september 1964.
Het is waarschijnlijk het beste dat inderdaad elke commissie dit met haar
voorzitter onderling regelt.
De wethouder VAN ZADELHOFF merkt op dat mevrouw Po-
let een teer punt heeft aangeroerd. Om het verzuim zo klein mogelijk te
houden, worden momenteel twee commissievergaderingen onmiddellijk
na elkaar gehouden. Dit betreft commissies die voor een deel door dezelf
de leden worden gevormd. Hierdoor komen die leden tot een goed gevulde
middag. Hier staat natuurlijk tegenover dat zo'n middag wel eens heel
erg druk is en dat men zich eigenlijk te gehaast door de stukken moet
heenwerken. Dit kan, zoals men weet, wel eens tot uitvloeisel hebben dat
men nog eens een avond moet bijeenkomen. Spreker meent dat deze zaak
maar eens in de commissies moet worden besproken. Men heeft hierbij
ook te maken met het hierbij betrekken van de ambtenaren, want men moet
ten slotte over de nodige stukken kunnen beschikken. Spreker mag hiervan
niets anders zeggen hij staat ten dienste van de dames en heren commis
sieleden
Mevrouw POLET - MusierIk vraag het met enige schroom.
Voor mijzelf is de verschuiving naar de avond nl. niet nodig, ik kan best
des middags komen
De wethouder VAN ZADELHOFF: Laten we het de volgende
keer maar eens bespreken.
De heer DE BRUIN merkt op dat hij maandagmiddag in de
financiële commissie zijn fiat aan dit voorstel onder voorbehoud heeft
ge geven
De VOORZITTER: Ik heb tot mijn spijt vergeten, hiervan
thans mededeling te doen.
De heer DE BRUIN meent dat, gegeven de onderhavige richt
lijnen van gedeputeerde staten, de raad thans volkomen tevreden kan zijn
met deze verhogingen der presentiegelden. In procenten uitgedrukt zijn
deze verhogingen zelfs fors te noemen.
Spreker wil thans niet spreken over een bepaalde loonder
ving Wél wil hij stellen dat naar zijn mening het raadslidmaatschap
moet worden gezien als een representatieve erefunctie Op grond hiervan
wil hij voorstellen, gedeputeerde staten te berichten, dat de gemeente
raad van Soest met de verhogingen akkoord gaat, met dien verstande dat
hij deze wil doen ingaan per 17 september 1964, in plaats van met terug
werkende kracht tot 1 januari 1964.
De VOORZITTER zegt niet te gevoelen voor de suggestie
van de heer de Bruin. Deze zaak is ter sprake gebracht bij de begrotings
behandeling en naar aanleiding daarvan heeft het college van burgemeester
en wethouders eind december 1963 een brief gericht aan het college van
gedeputeerde staten, om te wijzen op de onbevredigende toestand. Gede
puteerde staten hebben zich dit kennelijk zo aangetrokken dat zij hebben
gezegd: Goed, dan zullen wij dus ook met ingang van het nieuwe jaar een
bevredigende toestand scheppen. Wanneer nu de raad zou besluiten met
de verhoging akkoord te gaan, doch eerst per 17 september 1964, dan zou
door gedeputeerde staten terecht kunnen worden gevraagd, waarom van
de zijde van de gemeente Soest reeds in december 1 963 een brief werd
geschreven over iets dat pas in september of oktober van het jaar daarop
urgent wordt geacht. De raad van Soest zou dan niet consequent zijn ten
aanzien van een eenmaal getrokken lijn. Gegeven de voorgeschiedenis van
deze zaak zou hij de datum van ingang van de verhogingen inderdaad moe
ten aanvaarden. Dat de heer de Bruin hierop persoonlijk wil terugkomen,
is vers twee
De heer HILHORST: De heer de Bruin zal zich wel verdedi
gen, maar dit is toch wel 1-0'.
De heer DE BRUIN merkt op dat hij persoonlijk de urgentie
- 148 -