9 december 1964.
(verhoging van het tarief van 10% tot 12% van de kadastrale opbrengst
gebouwd)
De heer WESTRA verwijst naar hetgeen hij vandaag reeds over
deze belastingverhoging heeft gezegd en stelt voor, het tarief van de
straat- en rioolbelasting te handhaven op 10% van de kadastrale op
brengst gebouwd en de raming ad 218.400,-- te verminderen met
36.400,zijnde 1/6 deel van de geraamde inkomsten.
De heer PIEREN zegt bij de behandeling van de begroting in
de afdelingen de vrijheid te hebben genomen, enige kleine algemene
beschouwingen te houden. Daarbij heeft hij reeds direct zijn bezwaren
tegen deze belastingverhoging kenbaar gemaakt. Spreker wil thans even
refereren aan de behandeling van de begroting 1961. De toenmalige wet
houder van financiën, de heer Oranje, heeft bij die gelegenheid een
pleidooi gehouden met betrekking tot het feit dat hij een sluitende
begroting kon aanbieden, hoewel te dien tijde in den lande over het
wel of niet aanbieden van sluitende begrotingen in diverse gemeente
raden uitvoerig werd gediscussieerd. Bij de behandeling van de begro
ting 1961 kwamen ook enige voorstellen tot belastingverhoging aan de
orde. Spreker heeft zich toen principieel tegen die voorstellen verzet.
Voor hem ligt de zaak vandaag precies hetzelfde. Destijds werd hem
bij interruptie door de heer Oranje verweten, dat wanneer hij tegen
die belastingverhogingen zou stemmen, hij in feite tegen de totale
gemeentebegroting zou stemmen. Hij wil met nadruk verklaren, dat dit
nu niet het geval is. Hij heeft zich in dit vraagstuk uitermate ver
diept. De belastingverhogingen vormen voor hem een gewetensprobleem.
In de afdelingen heeft hij medegedeeld, dat dit voor hem een zeer moei
lijk probleem was, waarover hij nog eens rijpelijk en langdurig zou na
denken. Dat heeft hij gedaan. Mede gezien het antwoord van het college
op het gestelde in de afdelingen, mede gezien het feit dat de gemeente
een "sinterklaas-surprise" heeft gekregen, maar vooral ook mede gezien
de gehele financiële verhouding tussen rijk en gemeenten, is hij van
mening dat belastingverhogingen als de onderhavige niet zijn aan te be
velen. Hij zal daarom tegen deze belastingverhoging stemmen. Hij wil
hierbij bij voorbaat mededelen, dat hij ook tegen de volgende voorstel
len tot belastingverhoging zal stemmen.
De heer DIJKSTRA wil in de eerste plaats de algemene opmer
king maken, dat hij het bijzonder waardeert, dat de gemeentebegroting
voor 1965, op het nippertje, sluitend kon worden gemaakt. Het zal vol
doende bekend zijn, dat het wanneer men als gemeente enige jaren ach
tereen met een deficit moet werken, zeer moeilijk is de dingen gedaan
te krijgen en, vooral, de goodwill van de departementen van binnenland
se zaken en financiën en van gedeputeerde staten te verwerven, die de
gemeente Soest nu bepaald wel bezit
Wanneer men nagaat, op welke hoogte men in Soest komt met deze
verhoging van de straat- en rioolbelasting, het rioolafvoerrecht en de
hondenbelasting, zal men ontdekken, dat deze gemeente bepaald nog aan
de lage kant is.
De tarieven van de hondenbelasting in de grote steden bedra
gen een veelvoud van wat thans door het college van burgemeester en
wethouders van Soest wordt voorgesteld, Het college stelt voor, de hon
denbelasting voor wat betreft de waak- en bedrijfshonden 24,-- per
jaar en voor wat betreft de luxe honden 30,per jaar te doen bedra
gen. Deze tarieven zijn bijzonder laag. Spreker meent dat het desbetref
fende tarief in Den Haag enige jaren geleden reeds was: 50,-- voor de
eerste hond, 75,-- voor de tweede hond enz. Aldaar kent men dus een
bijna loodrechte progressie. Voor wat betreft Amsterdam is de situatie
niet anders
- 265 -