11 augustus 1965.
De heer DIJKSTRA kan zich wel aansluiten bij de gedachte om
ook wanneer de agenda voor een raadsvergadering zo beperkt is als in het
onderhavige geval, de raadsvergadering te laten voorafgaan door een com
missievergadering. De praktijk wil dat er aan de agenda altijd punten
worden toegevoegd, waarover inlichtingen kunnen worden gegeven en ten
aanzien waarvan gegevens kunnen worden gevraagd. Bovendien zijn er bij
de leden van de commissies ook suggesties en gedachten die zich veel meer
lenen voor een commissoriale behandeling dan voor een behandeling in een
raadsvergadering. Daarom zou spreker het college in overweging willen
geven, ook in gevallen als het onderhavige, waarin de agenda oorspronke
lijk maar één (belangrijk) punt bevatte, de raadsvergadering door een
commissievergadering te laten voorafgaan - én omdat de agenda na de oor
spronkelijke opstelling altijd wordt uitgebreid, én omdat de commissie
leden de gelegenheid moeten hebben vragen, opmerkingen, wensen en gedach
ten uit te spreken.
De wethouder VAN DEN AREND gelooft dat het heel erg moeilijk is,
aan de wensen van de heer De Bruin tegemoet te komen.
De heer De Bruin heeft gezegd, dat de rentestand nog nooit zo
hoog is geweest als thans, alsmede dat in het verleden de rente wel eens
6% heeft bedragen, doch dat dat slechts vier maanden heeft geduurd. Men
weet wat de rentestand betreft evenwel niets met zekerheid; men weet niet
wat het geld zal doen. Het lijkt spreker beter, dat men zich niet op spe
culatief terrein begeeft.
Hij gelooft niet dat het zin heeft, bij de geldgever aan te
dringen op andere voorwaarden ten aanzien van de mogelijkheid van vervroeg
de aflossing. Deze voorwaarden staan nu eenmaal vast en in het verleden
heeft de praktijk uitgewezen, dat er aan dergelijke voorwaarden niets valt
te veranderen.
De heer DE BRUIN zegt dat hij heeft bedoeld, voor te stellen
dat wordt geprobeerd de voorwaarden met betrekking tot de mogelijkheid
van vervroegde aflossing te veranderen. De wethouder zegt nu wel, dat
deze voorwaarden vaststaan, maar deze lening is nog niet gesloten, want
daartoe moet de raad nog besluiten. Spreker dacht dat altijd kan worden
geprobeerd, bij de geldgever andere voorwaarden ten aanzien van de af
lossingsmogelijkheden te bereiken.
Of een dergelijke poging succes zal hebben, laat hij natuurlijk in het
midden - daarover kan hij niet oordelen. Maar naar zijn mening zou zijn
suggestiewanneer zij door de raad wordt overgenomen, in ieder geval aan
de geldgever kunnen worden overgebracht
De heer DIJKSTRA zegt het hiermede volkomen eens te zijn.
De VOORZITTER merkt op dat wanneer de geldgever zou ingaan op deze sugges
tie, er ineens een geweldige bres zou zijn geschoten in de algemene voor
waarden die in deze tijd door de geldgevers worden gesteld. Bij iedere
lening die tegenwoordig wordt aangegaan, heeft men te maken met een soort
van boetebepaling bij vervroegde aflossing. De geldgevers zitten vandaag
de dag niet met het geld in de maag. Wanneer Soest deze voorwaarden niet
wil accepteren, is er wel een andere gemeente die ze wél wil accepteren,
want er zijn heus wel meer gemeenten die in moeilijkheden verkeren. Spre
ker ziet dan ook geen enkele reden, waarom men ten aanzien van deze lening
achteraf zou moeten afwijken van de voorlopige overeenkomst die na onder
handelingen kon worden bereikt. Het komt hem voor dat het een beetje een
schot in de lucht zou zijn, na de gevoerde onderhandelingen alsnog aan de
geldgever te vragen of hij misschien zo vriendelijk zou willen zijn, een
bepaald percentage te verlagen. Hij is ervan overtuigd, dat de geldgever
daarop "neen" zou zeggen. Het lijkt hem ook niet helemaal waardig om de
geldgever met deze suggestie te benaderen, omdat wanneer de geldgever
zou zeggen dat hij hiervoor niet gevoelt, de raad toch zou zeggen: "Nou
ja, dan willen wij de lening ook zo wel accepteren." Wanneer men de geld
gever met een dergelijke suggestie benadert en geen resultaat boekt, moet
- 101 -