15 juni 1966.
Spreker deelt voorts mede dat het college dit voorstel van de financiële
commissie niet heeft overgenomen. Het college stelt voor deze grond te
verkopen op dezelfde voorwaarden als waarop de vorige keer grond aan de
betrokken maatschappij is verkocht en op basis waarvan de onderhandelingen
zijn gevoerd. Het college vindt het niet juist, nu ineens andere voorwaar
den te stellen. De thans voorgestelde voorwaarden hebben de vorige keer
goed gewerkt. Het was toen niet mogelijk om alle grond die de maatschappij
wenste te kopen ineens te verkopen, in verband met de moeilijkheden die
gedeputeerde staten toen maakten ter zake van het uitbreidingsplan wegens
de toen bestaande plannen voor de rijksweg. Toen is afgesproken: Eerst
doen wij de eerste moot, zodat u vast kunt bouwen, en als de plannen voor
de rijksweg van de baan zijn, dan komt de volgende moot. Het lijkt het
college juister, ten aanzien van de tweede moot dezelfde voorwaarden te
laten gelden als die welke ten aanzien van de eerste moot hebben gegolden.
De financiële commissie wenst dat er direct betaling plaatsvindt. In het
verleden is het echter zo gegaan, dat de betaling in de praktijk pas
plaatshad wanneer de betrokken eengezinshuizen verkocht werden. Dan was er
ook maar één keer registratierecht nodig. De gemeente kreeg daarbij suc
cessievelijk de bedragen van de verschillende percelen binnen. Dit heeft
voor de gemeente het bezwaar dat zij niet direct contanten krijgt. Het
direct ontvangen van contanten zou voor de gemeente uiteraard erg aangenaam
zijn, maar anderszijds dient men zich te realiseren, dat over een groot
gedeelte van het met deze verkoop gemoeide bedrag, n.1. over een gedeelte
ter grootte van 220.000, reeds is beschikt als vaste financiering voor
de wegaanleg. Dat bedrag valt de gemeente dus niet als nieuwe vaste finan
cieringsmiddelen toe. Gedeputeerde staten hebben indertijd het voor de
wegaanleg bestemde krediet in goed vertrouwen goedgèisenirid, nadat van de
kant van de gemeente is gezegd: De nodige vaste financieringsmiddelen
zullen er komen door de verkoop van deze grond.
Samenvattend zegt spreker dat het college de raad voorstelt het
voorliggende voorstel ongewijzigd aan te nemen. Hij vindt het niet juist
en ook niet correct tegenover de koper om veranderingen aan te brengen in
de voorwaarden, nog afgezien van de mogelijkheid dat er wanneer wel ver
anderingen in de voorwaarden zouden worden aangebracht, wellicht nieuwe
besprekingen zouden moeten plaatsvinden en de gehele verkoop misschien niet
zou doorgaan.
De heer DE BRUIN zegt dat één van de drijfveren van de financiële
commissie is geweest de mogelijkheid van het betrekkelijk vlug incasseren
door de gemeente van het bedrag dat overblijft nadat van de koopsom de
vergoeding voor het bouwrijp maken is afgetrokken. Spreker heeft er echter
geen bezwaar tegen de door het college voorgestelde voorwaarden te accep
teren, wanneer die ook hebben gegolden bij de vorige verkoop aan deze koper.
In punt 6 van het ontwerp-besluit staat: "indien de betaling der
kooppenningen, om welke redenen ook, niet binnen de hiervoren bedoelde ter
mijn plaatsheeft". Het begrip "om welke redenen ook" vindt spreker een
enorm rekbaar begrip. Hij vraagt zich met name af of de koper op elk wille
keurig ogenblik elk willekeurig motief mag bedenken. De rekbaarheid van
deze bepaling was ook een van de motieven voor het voorstel van de finan
ciële commissie.
De VOORZITTER zegt dat het college tot de conclusie is gekomen,
dat de redactie van punt 5 en punt 6 van het ontwerp-besluit moet worden
gewijzigd, omdat hierin een zekere tegenstrijdigheid zit: In punt 5 wordt
gezegd dat de betaling moet plaatsvinden binnen één maand, terwijl in
punt 6 staat wat er gaat gebeuren als aan deze verplichting niet wordt
voldaan. Spreker stelt voor dat de raad het college machtigt ten aanzien
hiervan een zodanige wijziging aan te brengen dat de koper wel binnen een
maand mag betalen, doch uitstel kan verkrijgen b.v. tot het gereed zijn
van de betrokken woningen. -.qi