15 december 1966.
sport- en recreatieaangelegenheden.
Mevrouw POLET-Musier houdt hierna de volgende beschouwingen
Mijnheer de voorzitter.' Er is in het achter ons liggende jaar
op politiek gebied zo het een en ander gebeurd. Allereerst zijn er de
verkiezingen geweest, waarbij duidelijk naar voren kwam, dat een groot deel
van de kiezers het niet eens was met het gevoerde beleid. Niet alleen dat
de gewone conservatieve partij stemmenwinst boekte, daarnaast ging een par
tij met een sprong vooruit, welke partij er kennelijk, in geslaagd is deze
ontevredenheid te bundelen. Jammer is alleen dat daardoor geen uitspraak
is gedaan over de vraag, hoe men het dan wel zou willen. Want ook de Boeren
partij brengt in haar beginselprogram niet die duidelijkheid, die zo wense
lijk zou zijn. Want het is nu toch wel gebleken, dat wij met zijn allen
er niet in geslaagd zijn de problemen waar het om gaat, zo helder naar
voren te brengen, dat iedereen - en niet alleen de nauw bij het politieke
leven betrokkenen - ze doorziet. Daarom alleen al is de gang van zaken bij
de tweede belangrijke politieke gebeurtenis te betreuren. Niet alleen dat
het moeilijk te begrijpen is, dat een regeringspartij door middel van een
motie een kabinetscrisis veroorzaakt, de gang van zaken bij de oplossing
hiervan is niet duidelijk geweest. Terwijl menigeen bij het bezien van het
nieuwe regeringsprogram zich afgevraagd zal hebben, of daarvoor dit alles
nodig was geweest, met nieuwe verkiezingen al in het zicht.
Wij van onze kant zullen nu een poging doen om duidelijk te maken,
waarom wij de voor ons liggende begroting met gemengde gevoelens hebben
bekeken. De Pv.d,A-fractie kan zich niet zo verheugen over het feit, dat
het een sluitende begroting is. Naar haar gevoel is de begroting daarmee
alleen maar een overzicht geworden van hoe wij de binnenkomende gelden den
ken uit te geven. En dan is nog het lijstje van uit te voeren werken bijna
hetzelfde als dat van vorig jaar, hetgeen betekent dat wij dus al een
jaar achterop zijn. Maar naar onze mening moet een begroting meer zijn.
Zij' moeteen stuk zijn, waaruit naar voren komt, wat het college zich voor
stelt te laten uitvoeren in het belang van een goede ontwikkeling van onze
gemeente. Blijken deze werken dan niet uitvoerbaar door het beleid van de
rijksoverheid, dan ligt ook daar de verantwoordelijkheid. Bovendien krijgen
diegenen die meer bij dat beleid betrokken zijn, een indruk van de nood
waarin de gemeenten verkeren.
Het vorige kabinet heeft de Tweede Kamer een nota over de ruimte
lijke ordening ter discussie aangeboden. Deze nota gaat uit van een inwoner
tal van Nederland in het jaar 2000 van 20 miljoen. Dat is bijna een verdub
beling van het inwonertal in ongeveer 35 jaar, terwijl het aantal in het
jaar 2000 aanwezige personenauto's wordt geschat op tussen de zes en zeven
miljoen .Deze cijfers werpen niet alleen een beeld op de grote voorzieningen
welke nodig zullen zijn op het gebied van de volkshuisvesting en het verkeer.
Daarnaast maken ze duidelijk dat er zorg voor zal moeten worden gedragen,
dat de bestaande plaatsen niet zo uitbreiden, dat de groengebieden worden
aangetast. Bij de naar bebouwingsoppervlak groter wordende gemeenten zal
extra aandacht moeten worden besteed aan de dagrecreatie. Het wegennet
binnen de gemeente zal aangepast moeten worden aan de grotere intensiteit
van het verkeer. Het laat zich denken, dat ook onze gemeente met deze pro
blemen geconfronteerd zal worden. In de aanbiedingsbrief is al een aantal
plannen genoemd dat in voorbereiding is.. Graag zouden wij zien, dat uit
het investeringsplan - dat ons wederom is toegezegd - zal blijken, welk
tempo het college wenselijk vindt, gezien tegen de achtergrond van deze
cijfers
Het ligt voor de handdat de gemeenten al deze grote werken
niet uit de gewone bijdrage uit het gemeentefonds kunnen financieren.
In bepaalde gevallen ter verbetering van de verkeerssituatie, is het moge
lijk een beroep te doen op de rijksoverheid. Ook zijn al geluiden gehoord
- 229 -