17 mei 1967.
onderschrijf uw standpunt niet.'
De heer DE GROOT merkt op dat de heer van Poppelen heeft gezegd,
dat de raad op een gegeven moment geen geschikte krachten meer zal kunnen
aantrekken als de wethouderssalarissen niet worden opgetrokken. Tot nu
toe is daar niets van gebleken. De vergadering van 6 september 1966 bewijst
het tegendeel.
Er is gesteld dat de wethoudersfunctie een volledige dagtaak
met zich medebrengt. Als dat inderdaad zo is, dan dient men ook de conse
quenties te trekken wanneer men een benoeming als wethouder aanvaardt.
Men dient dan alle andere betaalde nevenfuncties eenvoudig op te zeggen.
De burgemeester heeft gesteld dat de verhoging van de wethouders
salarissen met behoorlijke sprongen moet gaan. Dat is fout. Men moet fei
telijk van het gehele stelsel van verhogingen af. Juist de regelmatige
verhogingen van de salarissen werkt.de geldontwaarding in de hand, waar
door weer andere verhogingen noodzakelijk zijn. Er moet worden gestreefd
naar een toestand waarin de geldontwaarding wordt gestuit. Dan zijn ver
hogingen niet meer nodig. Wanneer men steeds maar doorgaat met het toestaan
van de verhogingen, dan werkt de ene verhoging de andere verhoging in de
hand. Een groot deel van de bevolking wordt van deze politiek de dupe.
Het is een onjuiste instelling om het als normaal te beschouwen dat er
regelmatig verhogingen plaatsvinden.
De heer OLDENBOOMEr heersen bij de Boerenpartij kennelijk wat
misvattingen over bepaalde grondbeginselen.'
De heer WESTRA merkt op dat enige malen is gezegd dat de ambte
narensalarissen wanneer dat nodig, zonder meer worden verhoogd. De vorige
keer heeft de burgemeester bij de behandeling van de wethouderssalarissen
uitdrukkelijk gesteld, dat de door het college voorgestelde verhoging de
trendverhoging van de ambtenaren overtrof. Het motief van deze grotere
verhoging was dat er enige tijd rust kon heersen. De meerderheid van de
raad stond een nog grotere verhoging toe, maar dit doet aan het principe
van de rust geen enkele afbreuk. De VVD-fractie zal derhalve met ple
zier het voorstel van het college ondersteunen.
De VOORZITTER brengt thans het voorstel-Korte (verhoging van
de wethouderssalarissen tot ƒ17.600,in stemming.
Vervolgens trekt hij nummer 17, zodat de stemming begint bij
mevrouw Walter-van der Togt.
Uitgebracht zijn 22 stemmen, waarvan 17 tegen en 5 voor, zodat
het voorstel van de heer Korte is verworpen.
Tegen het voorstel stemden de leden: van den Arend, Berkelbach
van der Sprenkel, de Bruin, Dijkstra, EbbersGrift, Groot, de Haan, Hil-
horstHom, mevrouw Oranje-Entinkmevrouw Polet-MuslerStam, Veldhuysen,
Verheusmevrouw Walter-van der Togt en Westra.
Voor het voorstel stemden de leden: van den Berg, Elbertse, Korte,
Oldenboom en van Poppelen.
De VOORZITTER stelt vervolgens het voorstel van het college aan
de orde om gedeputeerde staten te berichten, dat de wethouderssalarissen
niet behoeven te worden gewijzigd.
Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De heer HOM geeft het college in overweging een bespreking over
de wethouderswedden te doen plaatsvinden tijdens de begrotingsbehandeling,
i s
Het absurd dat zolang moet worden gesproken over de vraag of wethouders-
wedden al dan niet zullen worden verhoogd, terwijl de wethouders bij de
discussie aanwezig zijn. Deze materie is niet geschikt om openbaar te
worden behandeld. Een dergelijke salarisverhoging dient van tevoren in de
begroting te worden opgenomen.
De VOORZITTER is het helemaal met de heer Hom eens. Alleen is
het college niet in staat deze handelwijze te volgen, omdat de brief met
betrekking tot deze materie pas op 17 april door het college is ontvangen,
- 128 -