12 december 1967,
Gasbedrijf.
De heer VAN DEN BERG merkt op dat wordt gesteld dat hij over de
kredietbewaking bij het gasbedrijf zou hebben gesproken. Dit moet hij ten
stelligste ontkennen. Hij heeft bij de begroting 1967 naar aanleiding van
een bij de begroting van het gasbedrijf staande opmerking in zijn algemeen
heid naar de kredietbewaking bij. de gemeente gevraagd. De vraag als zodanig
is tot op dit moment niet beantwoord. Het schijnt dat er in de vergadering
van de gascommissie iets over deze kwestie is gezegd, maar daar de totale
raad geen lid is van de commissie, had het naar sprekers wijze van zien
wel zinvol geweest om het in de gascommissie gegeven antwoord ook ter kennis
te brengen van de raadsleden die niet lid zijn van de gascommissie.
Bovendien blijkt uit Antwoord 56 dat aan de kredietbewaking als
zodanig niets wordt gedaan, want burgemeester en wethouders merken o.m. op:
"Zo nodig wordt aan uw raad een voorstel gedaan een verleend kre
diet aan te vullen".
De wethouder VAN DEN AREND meent dat de heer van den Berg zelf
al het antwoord op diens opmerking heeft gegeven, want burgemeester en wet
houders zullen de raad om een aanvullend krediet vragen, wanneer een ter
beschikking staand krediet niet toereikend is.
De heer VAN DEN BERG: Dat betekent dus dat er niets aan de krediet
bewaking wordt gedaan.'
De wethouder VAN DEN AREND: Er kan zich een mogelijkheid voordoen,
die aanvulling van een krediet nodig maakt.
De VOORZITTER zegt dat de heer van den Berg gelijk zou hebben
indien het aanvullend krediet pas wordt gevraagd als het oorspronkelijk ter
beschikking staande krediet is overschreden. Maar wanneer het college ziet
aankomen dat een krediet onvoldoende is door de kredietbewaking, dan moet
er een aanvullend krediet worden aangevraagd.
De heer VAN DEN BERG merkt op dat hij bij de begroting 1967 ten
aanzien van de kapitaaldienst van het gasbedrijf een vraag heeft gesteld
met betrekking tot het bedrag dat per 1 januari 1966 op de kapitaaldienst
stond en het bedrag dat in de begroting 1967 per 1 januari 1966 werd aange
houden. Daarin zat geen onbelangrijk verschil. Daaruit concludeerde hij dat
er aan kredietbewaking niets wordt gedaan. Want in de loop van 1966 zijn
er ten behoeve van het gasbedrijf geen aanvullende kredieten aangevraagd.
Daarom gaat het
De VOORZITTER lijkt het goed de in de gascommissie gegeven toe
lichting schriftelijk vast te leggen en dit stuk voor de raadsleden ter
inzage te leggen.
De heer VAN DEN BERG: Ik zou graag zien dat het in de notulen wordt
opgenomen.
Het gaat om een verschil van 56.171,79. In de staat van geraam
de afschrijvingen (begroting 1967) wordt voor 1966 een bedrag vermeld van
3.129.264,25, terwijl in de begroting 1966 tot en met 1965 een bedrag
wordt vermeld van 3.073.092,46. Naar aanleidng van het verschil tussen
deze beide bedragen heeft spreker gevraagd of er iets aan kredietbewaking
in de totaliteit (en niet alleen ten behoeve van het gasbedrijf) wordt
gedaan
De wethouder VAN DEN AREND: Daarop krijgt u in ieder geval antwoord.'
De heer VAN DEN BERG: Graag. Het is de tweede keer dat mij dat
antwoord wordt beloofd.
De heer WESTRA zegt dat er op bladzijde 107 onder volgnummer 23
wordt gesproken over "Beschikking over gedeelte uitkering gasunie ter dek
king van het verliessaldo"In de tweede afdeling heeft hij gezegd dat
door de gasunie ten behoeve van de gasdistributiebedrijven bij de overgang
van stads- op aardgas een uitkering wordt verstrekt van 50,-- per aanslui
ting. Dat betekent voor Soest een bedrag van ongeveer 360.000,