17 februari 1967. Hij dacht dat het misschien nuttig zou zijn als de raadsleden het nog eens konden bekijken. De wethouder HILHORST zegt dat er geen bezwaar is tegen het ter inzage leggen van het door de heer Elbertse bedoelde rapport. De VOORZITTER merkt op dat daarbij dan wel moet worden aangegeven, in hoeverre momenteel volgens het desbetreffende schema wordt gewerkt. De heer VAN DEN BERG herinnert eraan dat hij tijdens de begrotings behandeling met betrekking tot het gasbedrijf heeft gevraagd naar de oorzaak van een bepaalde kredietoverschrijding. De wethouder VAN DEN AREND zegt dat de heer van den Berg hierop de volgende keer een antwoord zal krijgen. Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. 36(17) Voorstel tot het verlenen van ontheffing als bedoeld in artikel 1 van de "Zoneverordening Hinderwet" voor: a. het verplaatsen van de ondergrondse tanks en het pompei land van het brandstoffenverkooppunt aan de Rademakerstraat 9 en het weigeren van de ontheffing voor het uitbreiden van deze installatie. De VOORZITTER deelt mede dat de commissie grondbedrijf en uit breidingsplan heeft doen weten: "De commissie grondbedrijf en uitbreidings plan ziet geen bezwaar in de ondergrondse uitbreiding van de installatie terwijl enkele leden ook geen bezwaar hebben tegen de pomp voor mengsmering" Ook het collèggcheeft geen bezwaar tegen een vergroting van de ondergrondse tanks. Het ziet daarin alleen maar een voordeel: Hoe groter die tanks zijn, hoe minder frequent zij behoeven te worden gevuld, met alle aan dat vullen verbonden bezwaren. Het college heeft wel bezwaar tegen het uitbreiden van de in stallatie van het verkooppunt met een pomp voor mengsmering die er nooit is geweest. De pompinstallatie aan de Rademakerstraat 9 staat namelijk op een onmogelijke plaats. De situatie ter plaatse is heel gevaarlijk. Ieder die {jaar gaat tanken, moet een zeer gevaarlijke manoeuvre maken. Hoe minder dat gebeurt, hoe beter het is. Wat dat betreft, zou de raad eigenlijk geen enkele medewerking moeten verlenen. Aan de andere kant is het zo, dat het nu eenmaal betreft een bestaande installatie die door een ramp is getroffen; dat de eigenaresse een gelegenheid krijgt om de instal latie te herbouwen; dat bij die herbouw de plaats waar de pompen nu staan bijzonder onpractisch is en dat een verplaatsing van de pompen zinvol is. In zoverre is er alle reden om medewerking te verlenen, omdat door een toevallige omstandigheid der herbouw nu eenmaal wat anders zal zijn dan de bouw die in elkaar is ge reden. Het college ontraadt de i-aad echter ten stelligste een verzwaring van het verkooppunt, omdat zo'n verzwaring tot vergroting van het gevaar zou leiden. Tegen medewerking van de raad aan een verplaatsing om practische redenen die de situatie ter plaatse niet gevaarlijker of minder gevaarlijk maakt, heeft het college geen bezwaar. Het college heeft nog getracht tot een geheel andere oplossing te geraken. Het is daartoe in overleg getreden met de rijkswaterstaat, ten einde te bereiken, dat de pompen dichter bij de weg zouden komen - een op- tossing die naar sprekers wijze van zien voor de pomphouder veel voordeliger is - en het wandelpad en het fietspad achter de pompen zouden worden geleid. De rijkswaterstaat heeft zich hiertegen verzet. Van die zijde heeft men in een beetje vage bewoordingen gezegd, dat men plannen heeft om de situatie ter plaatse te verbeteren, maar men heeft het college van burgemeester en wethouders ten aanzien van de aard en het tijdstip van die verbetering ge heel in het ongewisse gelaten. Het college heeft daarom gemeend, de plannen van de rijkswaterstaat niet te moeten afwachten en voor de eigenaresse de mogelijkheid tot herbouw niet te moeten blokkeren. De nu voorgestelde op lossing lijkt het college in de gegeven omstandigheden de meest reële oplos sing, - 47 -

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1967 | | pagina 48