20 november 1968. pt e s k- e- k- nd- e ïen niet te zwaar aan de kwestie van de kerkgenootschappen moet tillen. Spre ker had dan gaarne gezien, dat in de statuten hetzelfde had gestaan als in de legesverordening; de kerkgenootschappen bedoeld in de wet van 1853. Dan was dit punt verder niet voor discussie vatbaar geweest. De wethouder DE HAAN vindt het wel gevaarlijk om halverwege de rapportage vast met een algemene stichting te starten. Het is dan moge lijk dat het werk ook een halve start krijgt en dat deze halve start een mislukte start blijkt te zijn. Daar is hij erg huiverig voor. Hij gelooft dat het verstandiger is af te wachten het totale rapport - dat z.i. nu wel binnenkort gereed zal komen - om op grond van de daarin vermelde ge gevens de mogelijkheden na te gaan. Het gaat niet alleen om de vraag, of men de nodige instanties kan vinden die willen samenwerken. Het gaat er vooral om, of men de mensen kan vinden die de nodige bereidheid bezitten om het werk aan te vatten. Daar weet men momenteel nog niet alles van. Uit de gegevens die in Utrecht worden verzameld, zal moeten blijken welke bemanning men nodig zal hebben. Spreker is bijzonder bang voor uitslui tend op instanties gebaseerde constructies. Men krijgt dan heel gauw alleen qualitate qua benoemde mensen, die op zich zelf misschien zeer loffelijke uitgangspunten hebben, maar die niet altijd geschikt voor sa menwerking en voldoende met de materie op de hoogte zijn. Begint men het werk zonder voldoende gegevens, dan begeeft men zich op glad ijs. Men heeft al enige malen een bepaalde aanzet gehad van werk met mensen die qualitate qua zitting hadden en dat werk is toen blijven steken. Spreker gelooft dat men het één moet doen zonder het ander na te laten. Hij gelooft dat men het onderhavige werk met een goede wens van stapel moet laten lopen en daarnaast op grond van de straks te ver krijgen gegevens de mogelijkheden voor een bredere basis dient na te gaan, ten einde uiteindelijk te komen tot een jeugdwerk voor deze ge meente in haar totaliteit op een zodanige basis, dat een ieder zich daar mede kan verenigen. De heer WESTRA merkt op dat hier zich het begin voltrekt van een scheiding, die naar het hem voorkomt in de toekomst zal blijven be staan. De onderhavige vorm biedt niet de mogelijkheid om te komen tot jeugdwerk dat alle geledingen van Soest omvat. Op grond van deze h.i. te smalle basis van het werk, kan de fractie van de V.V.D. aan dit voor stel helaas geen medewerking verlenen. Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen, waarbij wordt aangetekend dat de heer De Bruin, mevrouw Oranje-Entink, mevrouw Polet-Musler en de heer Westra geacht wensen te worden te hebben tegengestemd 298(40)Voorstel tot het verlenen van subsidie aan de Stichting Jeugdzorg Soest - di jk. Dit voorstel wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen, waarbij wordt aangetekend dat de heer De Bruin, mevrouw Oranje-Entink, mevrouw Polet-Musler en de heer Westra geacht wensen te worden te hebben tegengestemd. 299(36)Voorstel tot het garanderen van de rente en aflossing van een door de Stichting Gezondheidsbevordering Soest op te nemen geldlening. 300(37)Voorstel inzake het opnemen van kasgeldleningen. Deze voorstellen worden achtereenvolgens zonder discussie en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. 301(38)Voorstel tot het garanderen van de rente en aflossing van een door de Stichting Katholieke Bejaardenzorg Soest op te nemen geldlening. De VOORZITTER merkt op dat bij de stukken een tekening heeft gelegen. Daarop moet men zich niet blind staren. Die tekening heeft nl betrekking op een vroeger ontwerp. Bij de uitwerking wordt het allemaal wel wat anders. De tekening is alleen overgelegd om de raadsleden een - 259 -

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1968 | | pagina 260