17 april 1968
deze nota zal men kunnen lezen wat er met het terrein gaat gebeuren. Er moet
sowieso een andere procedure worden gevolgd als in het Soesterveen, omdat
inmiddels de Wet op de ruimtelijke ordening van kracht is geworden, waardoor
de planning voor de bestemmingsplannen anders is geregeld. De nota over de
bestemmingsplannen komt volgende maand aan de orde. Dan zal de raad kunnen
zien wat de bedoeling is.
Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
93(22) Voorstel tot wijziging van de Bezoldigingsverordening 1966.
94(23) Voorstel tot aankoop van grond met opstallen gelegen aan de Nieuweweg van
M. Nieuborg.
95(24) Voorstel tot het beschikbaar stellen van een krediet voor het inrichten van
een nood-bestuurspost (zie punt 21 raadsvergadering d.d. 21 februari 1968).
96(25) Voorstel tot wijziging van het raadsbesluit van 24 maart 1965, afd. I, nr.
3703 inzake verkoop van grond nabij de Steenhoffstraat aan de heren P. en
J.C. Swager.
Deze voorstellen worden achtereenvolgens zonder discussie en zon
der hoofdelijke stemming aangenomen.
97(26) Voorstel met betrekking tot de salarissen van de wethouders.
De heer DE GROOT zegt dat zijn fractie zich met het voorliggend
voorstel niet kan verenigen. Zijn bij agendapunt 10 geuite bezwaren gelden
voor een groot deel ook voor het onderhavige voorstel.
Een trendmatige verhoging zou niet onder alle omstandigheden be
hoeven te worden afgewezen, ware het niet dat het uitgangspunt reeds te
hoog is. Er zijn bij de wet maxima en minima vastgesteld. Voor Soest bedraagt
het verschil tussen het maximumbedrag en het minimumbedrag 6.000,--. De
laatste jaren zijn de jaarwedden van de wethouders steeds dicht bij het maxi
mumbedrag geweest. Gezien de omstandigheden is naar de mening van de frac
tie der Boerenpartij nog niet de tijd aangebroken om een, zij het geringe,
trendmatige verhoging toe te passen.
De VOORZITTER merkt op dat gedeputeerde staten de raad slechts
om advies vragen inzake een trendmatige verhoging, die praktisch overal wordt
gegeven. Het college sluit zich aan bij de zienswijze van gedeputeerde staten.
De heer VAN P0PPELEN zegt dat er bij agendapunt 10 reeds is gespro
ken over de presentiegelden van de wethouders. Hij stelt voor een aanvulling
op de wethouderswedden te geven, wanneer gedeputeerde staten onverhoopt
vasthouden aan hun standpunt. Het is dan niet nodig om opnieuw een voorstel
in de raad te behandelen.
De VOORZITTER merkt op dat voor de wethouders nogal belangrijke
consequenties het gevolg zullen zijn van een handhaving van het standpunt van
gedeputeerde staten met betrekking tot het betalen van presentiegelden. De
salariëring van de wethouders zal in een nieuw licht komen te staan. Deze
salariëring is gebaseerd op de toenmalige van kracht zijnde presentiegelden.
Wanneer deze presentiegelden wegvallen, dan betekent dit een teruggang in
salariëring, die door de raad niet wordt gewenst, want de raad heeft inder
tijd gedeputeerde staten geadviseerd om de wedden op een bepaald bedrag vast
te stellen, met daarboven nog de presentiegelden.
Wanneer gedeputeerde staten hun standpunt handhaven, dan zullen
burgemeester en wethouders met een nieuw voorstel bij de raad komen om de
wethouderswedden te verhogen.
Het is heel erg aantrekkelijk, wanneer de raad het college zou
machtigen om automatisch over te gaan tot een verhoging van de wedden.
Spreker zou een dergelijke machtiging een beetje willen beperken. De raad
zou burgemeester en wethouders kunnen machtigen om gedeputeerde staten te
vragen de wethouderswedden te verhogen met dat bedrag, dat gemiddeld is
uitbetaald aan presentiegelden. Deze aangelegenheid zou daardoor vlot kunnen
worden afgedaan. De raad zal toch op de hoogte worden gesteld van de uitkomst
van het overleg met gedeputeerde staten en kan dan tevens op de hoogte worden
- 88 -