zij dat het college dan op een gegeven moment zal zeggen: „Indertijd hebben wij de ontheffing gegeven, nu zijn de eisen van de economie van dit bedrijf zoda nig, dat dit bedrijf niet meer kan voortbestaan zon der een uitbreiding en dus vragen wij de raad om een uitbreiding van de ontheffing Hun vrees zou dan zijn dat de raad zich in een soort van dwangpositie zal gevoelen en van zijn heden ingenomen standpunt zou afstappen. Spreker gelooft dat dit eigenlijk hun angst is, want zo'n uitbreiding is alleen maar mogelijk met een nieuwe medewerking van de raad Om voor die toekomstige raad, die misschien voor dat feit ge steld wordt, het wat gemakkelijker te maken om dan „Nee" te zeggen, stelt spreker voor om bij het nu te nemen besluit tot verlening van de ontheffing te ver melden, dat het de mening van de raad is dat deze ont heffing in de toekomst niet zal mogen worden uitge breid Dan weet de betrokkene heel goed waaraan hij toe is en zal hij later nooit kunnen zeggen bijv „Had ik dat maar geweten, want dan was ik daar nooit aan begonnen." Dit is misschien een mogelijkheid ener zijds om de zaak in de hand te houden en anderzijds om te voorkomen dat zonder strikte noodzaak een ze ker initiatief, dat op het ogenblik niet hinderlijk is, de kop wordt ingedrukt. De heer HOM merkt op dat mevrouw Walter heeft ge zegd, dat er voor het onderhavige gebied voorlopig nog geen bestemmingen bekend zijn In verband hiermede vraagt spreker of het niet mogelijk is, de ontheffing thans voor vijf jaar te verlenen, De VOORZITTER zegt dat dat niet mogelijk is De heer BERKELBACH VAN DER SPRENKEL zegt dat hij de opmerkingen van de voorzitter heel plausi bel vindt, doch dat hij zich afvraagt of de betrokkene met het door de voorzitter voorgestelde een dienst wordt bewezen Er is nu als argument aangevoerd o.a, dat er voor jonge energieke mensen die een bedrijf je willen beginnen, een mogelijkheid moet zijn om dat te doen. Maar tegelijkertijd is er sprake van het di rect al aanbrengen van zoveel restricties, dat spreker zich afvraagt of er ter plaatse nog wel enige groeimo- gelijkheid in zit. Hij vraagt zich ook af of men zich zelf niet een beetje tegenspreekt als men aan de ene kant argumenteert: „Wij willen jonge mensen die wat willen ondernemen een kans geven en die willen wij niet allemaal op duur industrieterrein zetten," en anderzijds tegen betrokkene zegt: „In dat schuurtje en op zoveel meter mag je je bedrijf uitoefenen, maar weet van het begin af aan, dat je er geen meter bij krijgt." Hij betwijfelt ernstig of dat inderdaad datge ne is wat zulke jonge energieke mensen wensen en hij betwijfelt ook of men hun een dienst bewijst met een dergelijke toestemming De heer VAN POPPELEN zegt dat hij in het onderha vige geval voorstander van het belemmeren van uit breidingsmogelijkheden is en dat hij daarom blij is met de door de voorzitter geformuleerde beperking, die hem acceptabel lijkt en die z.i betekent dat de be trokkene voldoende weet waaraan hij toe is. Een jonge ondernemer, die een bedrijf als het onder havige wil beginnen, heeft geen grote ruimte nodig Wanneer zo'n jonge ondernemer enige jaren zelfstan- standig in zo'n bedrijf gewerkt heeft en wanneer dan moet worden vastgesteld dat zijn bedrijf uitbreiding behoeft, dan blijkt dat hij een goede ondernemer is Dan zal hij waarschijnlijk ook wat meer kapitaal heb ben kunnen vormen en in de gelegenheid zijn om uit te zien naar een duurder terrein De heer OLDENBOOM zegt dat hij helemaal niet overtuigd is door het antwoord van de voorzitter. Hij meent dat de voorzitter weer allerlei persoonlijke ar gumenten naar voren heeft gebracht en aan de besluit vorming wil toevoegen een vrijblijvende frase waaraan niemand zich behoeft te houden. Spreker blijft tegen dit voorstel. De wethouder mevrouw WALTER-VAN DER TOGT merkt op dat de betrokkene helemaal op de hoogte is van de moeilijkheden die er voor het stukje grond in kwestie liggen en weet, dat hij daar absoluut geen uit breidingsmogelijkheden heeft. Toch wil de betrokkene daar graag met het onderhavige bedrijlje beginnen. Voor zover hij in het achterhoofd de gedachte heeft: „Te gen die tijd zien we wel verder", kan nu worden ge steld: „Tot hier en beslist niet verder." De VOORZITTER deelt mede dat bij aanneming van dit voorstel van het college de betrokkene schriftelijk zal worden medegedeeld, dat het besluit van de raad niet inhoudt dat ook voor uitbreiding vergunning zal worden verleend, Het voorstel wordt hierna in stemming gebracht en aangenomen met 16 tegen 5 stemmen. Voor hebben gestemd de leden: mevrouw Walter-Van der Togt, Hilhorst, mevrouw Polet-Musler, Ebbers, Elbertse, Storimans, Korte, Verheus, Pieren, Van den Arend, Stam, Hom, De Haan, De Bruin, Grift en Van Poppelen, Tegen hebben gestemd de leden: Dijkstra, Oldenboom, Berkelbach van der Sprenkel, mevrouw Oranje-Entink en Westra, b- het oprichten van een herstelinrichting voor motor voertuigen aan de Laanstraat 64 te Soest. De heer GRIFT zegt te geloven, dat de Laanstraat zo'n beetje wordt overspoeld door garagebedrijven. Er zijn aan deze straat over een afstand van 400 m vier garagebedrijven en twee plaatwerkerijen geves tigd. Het is daar nogal dicht Bevolkt en als de heer Van Mil in het onderhavige schuurtje, op 50 m afstand van een garagebedrijf, een plaatwerkerij zou beginnen, ziet spreker daar onoverkomelijke moeilijkheden voor deze plaatwerker rijzen. Spreker zou met betrekking tot dit voorstel gaarne dezelfde restrictie gemaakt zien als die, welke is gemaakt ten aanzien van het zoeven behandelde voorstel tot het verlenen van ontheffing. Het liefst zou hij het aan de orde zijnde voorstel niet aangenomen zien. Het kan wel zijn dat er vele auto's moeten worden uitgedeukt wegens de slechte kwaliteit van het plaatwerk, aldus spreker, maar ik geloof echt dat wij aan de Laanstraat een beetje te veel van het goede gaan krijgen. Het is spreker opgevallen dat er na de bouwvakvakan tie aan de Laanstraat nagenoeg niet meer gewerkt wordt Hem is medegedeeld dat de betrokken aanne mer diens personeel na die vakantie niet heeft terug gekregen, De huidige toestand van de Laanstraat is he meltergend Is het droog, dan vergaat men daar van het stof, en anders verdrinkt men er in de modder. Spreker zou erop willen aandringen, dat de aannemer daar zo spoedig mogelijk het werk hervat. Als deze daar het werk niet spoedig hervat, zou hij willen zeg gen dat hem het werk maar moet worden ontnomen. Het is daar nu voor de omwonenden geen doen meer. De toestand is er werkelijk wanhopig. De wethouder mevrouw WALTER-VAN DER TOGT zegt dat dit in zekere zin net zo'n geval is als het voor gaande, zij het dat in dit geval de betrokkene toevallig

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1970 | | pagina 132