tegen van annexatie. Maar er wordt eigenlijk geen dui
delijke uitspraak in gedaan Hij gelooft dat het amen
dement van de heer Van Poppelen aan dit bezwaar te
gemoetkomt. Hij ondersteunt dan ook dit amendement.
De VOORZITTER merkt op dat men uit de brief van
het college zal hebben begrepen, dat aan het doen van
een uitspraak over de annexatie een uitgebreide studie
vooraf moet gaan en dat het niet zo eenvoudig is hier
een bepaalde mening naar voren te brengen. Het colle
ge meent dat annexatie een dermate ernstige ingreep
in het gemeentelijk leven is, dat daartoe alleen bij bij
zonder zwaarwegende redenen mag worden overge
gaan. Dit zeker, wanneer het een gemeente betreft,
die een zodanige omvang heeft dat zij nog een behoor
lijk ontwikkeld gemeentelijk leven kan hebben. Bij
een gemeente met nog geen 1000 of 2000 inwoners,
ligt het anders. Die wordt langzamerhand te klein om
in de huidige samenleving nog volwaardig te kunnen
meedoen. Dat gaat echter voor Hoogland niet op.
Daar moeten andere, zwaarwegende redenen aanwezig
zijn, wil men tot annexatie overgaan.
Thans is voorgesteld de brief zodanig te wijzigen, dat
erin wordt gesteld dat zo lang de resultaten van het
onderzoek niet bekend zijn, een besluit met betrekking
tot annexatie dient te worden opgeschort. Spreker ge
looft overigens dat de heer Van Poppelen het iets an
ders heeft geformuleerd.
De heer VAN POPPELEN: De gemeente Hoogland
vecht - uiteraard - voor haar zelfstandigheid Nu wil
ik aan de zijde van de gemeente Hoogland gaan staan,
zo lang niet is bewezen dat annexatie noodzakelijk is
In dit stadium wil ik dus aan de zijde van Hoogland
gaan staan.
De VOORZITTER merkt op dat er op het moment bij
de Kamer een ontwerp van wet ligt, waarbij Hoogland
wordt opgedeeld tussen Amersfoort en Bunschoten.
Dat is dus al helemaal uitgewerkt. De vraag is nu of
men over dat ontwerp van wet geen beslissing wil ne
men, totdat uit het desbetreffende onderzoek duide
lijk is geworden dat annexatie inderdaad onvermijde
lijk is. Kan het op die manier geformuleerd worden?
De heer VAN POPPELEN: Daarmede kan ik akkoord
gaan, mits het maar in een meer positieve zin dan thans
wordt geredigeerd
De VOORZITTER merkt op dat er door de commis
sie grondbedrijf en uitbreidingsplan en thans ook van
uit de raad op is aangedrongen, deze materie ter sprake
te brengen in het Samenwerkingsorgaan Eemland. Op
dit punt bestaat er bij hem een zekere aarzeling. Het
samenwerkingsorgaan is in het leven geroepen met
een heel bepaalde, omschreven bedoeling. Die bedoe
ling moet ook op een bepaalde manier verwezenlijkt
worden. In de gemeenschappelijke regeling met be
trekking tot het samenwerkingsorgaan staat, dat deze
regeling is aangegaan om te komen tot een evenwichti
ge ontwikkeling van het gezamenlijke gebied van de
betrokken gemeenten.
Spreker citeert:
„overwegende dat voor een evenwichtige ontwikkeling
van het gezamenlijke gebied van genoemde gemeenten
een bestuurlijke coördinatie en samenwerking op de
verschillende daarvoor in aanmerking komende gebie
den, in het bijzonder op dat van de ruimtelijke orde
ning, gewenst is, besluiten
Het doel is dus duidelijk het beleid van de betrokken
gemeenten te coördineren.
In artikel 2 van de gemeenschappelijke regeling staat:
„Deze regeling wordt getroffen ter behartiging van de
volgende belangen:
a. de coördinatie van het beleid van de gemeenten
met betrekking tot de daarvoor in aanmerking ko
mende bestuurstaken, waaronder de ruimtelijke or
dening binnen het gebied;
b. de inventarisatie en de coördinatie van de bestaan
de vormen van samenwerking."
Men moet namelijk beginnen met orde op zaken te
stellen en na te gaan welke vormen van samenwerking
en tussen welke gemeenten er reeds bestonden.
De samenwerkende gemeenten beschouwen de regio
als één gebied. En dat ene gebied wordt in zijn alge
meenheid bekeken Dan wordt gezegd: Voor dat ge
bied als eenheid zou de ruimtelijke ontwikkeling zo en
zo moeten zijn; zou bijv. een bepaalde weg op die en
die manier gelegd moeten worden. Daarbij wordt dan
niet gekeken naar de gemeentegrenzen. Wanneer bijv.
duidelijk is dat een weg een bepaald tracé moet heb
ben, wordt dat tracé niet veranderd om de weg al dan
niet door een bepaalde gemeente te laten lopen- Het
tracé wordt dan helemaal op eigen mérites bekeken.
Spreker vraagt zich nu af of het samenwerkingsorgaan,
wanneer het wordt geconfronteerd met de kwestie van
een samenvoeging van gemeenten, zich niet onbevoegd
moet verklaren. Het samenwerkingsorgaan is name
lijk niet voor dat doel opgericht. De kwestie van het
voegen van een gedeelte van Hoogland bij Amersfoort
is als zodanig nooit in het samenwerkingsorgaan ter
sprake gekomen, noch in het dagelijks bestuur, noch
in de vergadering van het orgaan. Het punt heeft wel
eens een rol gespeeld tijdens de besprekingen, maar
het is nooit een agendapunt op zich zelf geweest.
Overeenkomstig het bepaalde in de wet is over de
annexatie de mening gevraagd van de gemeenteraden
van Hoogland en Amersfoort. Die hebben daar een
uitspraak over gedaan. Soest heeft daarbij volledig bui
ten spel gestaan. Ook het samenwerkingsorgaan als
zodanig heeft daarbij buiten spel gestaan
Nu begrijpt spreker uit de reacties uit de raad, dat
men een en ander toch een nare zaak vindt voor Hoog
land en dat men zich daarbij betrokken voelt. Zou het
om Barneveld gaan, dan zou niemand er iets over zeg
gen, want met Barneveld heeft men als Soest niets te
maken. Maar met Hoogland zit Soest nu eenmaal in
een bepaald samenwerkingsorgaan. „Eén van de
club" komt in een heel nare positie en daarbij voelt
men zich betrokken; daaraan wil men wat doen. Dit is
een begrijpelijke en sympathieke reactie, ook omdat
het een kleinere gemeente betreft. Men wil die alle
kansen geven om voor haar bestaan te vechten. Spre
ker is echter van mening dat het niet de juiste manier
is om daarbij het samenwerkingsorgaan in te schake
len. Wanneer het samenwerkingsorgaan de zaak for
meel bekijkt, zal het moeten zeggen: Wij nemen dit
voor kennisgeving aan; wij zijn ter zake niet bevoegd;
hiervoor zijn wij niet in het leven geroepen.
Men kan zich nu afvragen: Maar wat kunnen wij dan
doen om Hoogland te helpen? De door het college op
gestelde brief is gericht aan de gemeenteraad. Het col
lege wil echter in de in deze brief aangegeven geest de
raad van Hoogland antwoorden. Spreker zou zich kun
nen voorstellen dat een afschrift van de brief aan Hoog
land ter kennisneming wordt gezonden aan de Twee
de Kamer van de Staten-Generaal. Dat is ten slotte de
plaats waar de uiteindelijke beslissing over het wets
ontwerp zal vallen. Dan weet de Tweede Kamer in
ieder geval, niet hoe Soest over de zaak oordeelt -
200