Nr. 9 16 september 1971
NOTULEN
van het verhandelde in de openbare vergadering van de raad
der gemeente Soest op donderdag 16 september 1971 te
19.30 uur.
VOORZITTER de burgemeester, de heer mr. S.P. Ba
ron Bentinck.
SECRETARIS de heer H. Borreman.
Tegenwoordig de leden: mevrouw G.G.A. Alting-Ambrosius,
W.A. Blaauw, J.J. Ebbers, J.W.H. Geerlings, P. Grift, M. de
Groot, K. de Haan, D. Hoekstra, H.M. Jonker, J.C. Korte,
mevrouw E. Korthuis-Elion, K. Levinga, R.A. van Logten-
stein, G.H. Oldenboom, mevrouw P.J. Oranje-En tink, J.R.
van Poppelen, A.H.F. Smit, J.C. Smits, P.L.J.M. Storimans,
C. Verheus, mevrouw T.R. Walma van der Molen-De Vries
en mevrouw M.C.P. Walter-Van der Togt.
Afwezig met kennisgeving zijn de leden: L.J. Dijkstra,
M.A. van Ee en P.C. Pieren.
De VOORZITTER opent de vergadering en stelt voor om
met gebed te beginnen. Hierna vindt voorlezing van het ge
bed door de voorzitter plaats. Vervolgens deelt hij mede,
dat bericht van verhindering is ingekomen van de heren
Dijkstra, Van Ee en Pieren. Hij feliciteert mevrouw Kort-
huis heel hartelijk met de geboorte van haar zoon en hoopt,
dat zij veel genoegen aan hem zal beleven.
Mevrouw KORTHUIS-ELION: Dank u wel.
204 Vaststelling raadsnotulen d.d. 17 juni 1971, 15 juli
1971 en 19 augustus 1971.
Deze notulen worden zonder hoofdelijke stemming
ongewijzigd vastgesteld.
205 Ingekomen stukken.
a. Brief d.d. 27 juli 1971 van de Stichting Waakzaam
heid Drinkwater, waarbij enige informatie en docu
mentatie omtrent drinkwater wordt overgelegd.
Het stuk wordt voor kennisgeving aangenomen.
b. Brief d.d. 22 juli 1971 van Lenssen en de Wolff,
inzake het bestemmingsplan ,,Soestereng-Weg over de
Eng", met het voorstel deze brief voor kennisgeving
aan te nemen.
De heer GEERLINGS zegt, dat het in de onderhavige
brief gestelde de V.V.D.-fractie hier en daar wel accep
tabel voorkomt. Omdat de kwestie echter al in een
aanzienlijk hoger gremium dan de Soester raad in be
handeling is, kan de fractie zich verenigen met het
voorstel van het college de brief voor kennisgeving
aan te nemen.
Met betrekking tot dit stuk wordt besloten overeen
komstig hetgeen daaromtrent door burgemeester en
wethouders is voorgesteld.
c. Brief d.d. 3 september 1971 van burgemeester en
wethouders waarin medegedeeld wordt, dat alsnog
uitvoering zal worden gegeven aan het raadsbesluit
van 18 februari 1971, afdeling I, nummer 119, tot
het aangaan van een rechtsgeding tegen de heer A.F.
IJsselstijn, inzake het pand Wilhelminalaan 24.
Dit stuk wordt voor kennisgeving aangenomen.
d. Brief d.d. 30 juli 1971 van de heer ir. J.F. Roest
en mede-ondergetekenden, waarbij bezwaar wordt ge
maakt tegen de voorgenomen bouw van een drietal
woningen aan de Lange Brinkweg, alsmede een brief
van burgemeester en wethouders als antwoord hierop.
De VOORZITTER deelt mede, dat het college na over
leg en volgens het advies van de commissie grondbe
drijf en uitbreidingsplan voorstelt, om de heer Roest
c.s. te antwoorden, dat de bebouwing van het onder
havige gedeelte van de Lange Brinkweg met een- en
dubbelgezinswoningen aanvaardbaar kan worden ge
acht. Hierbij is overwogen dat het verstrekte bouw
plan als passend kan worden beschouwd in de reeds
aan deze weg tot stand gekomen bebouwing.
De heer GEERLINGS zegt, dat hij zijn volgende op
merkingen zal maken als, uiteraard, lid van de Soes
ter raad en niet als bezwaard burger nummer zoveel
van de Lijst-Roest.
Het antwoord van het college aan de bezwaarden van
de Lijst-Roest is gedateerd 8 september jl. Het ant
woord was dus al verstuurd, alvorens de desbetreffen
de zaak in de raad aan de orde kwam. Naar sprekers
mening was zoveel haast door geen enkele omstandig
heid geboden. Door niet de behandeling in de raad af
te wachten, heeft het college een op zijn minst onhan
dige zet gedaan die tevens nogal verwarring bij de bur
gerij heeft doen ontstaan. Het is ten deze wel juist dat
het college in zijn brief alleen op de formele aspecten
van de zaak is ingegaan - waartoe het ook is bevoegd -
en dat het de materiële aspecten terecht aan de raad
heeft overgelaten. Zie hiertoe ook het advies van de
desbetreffende raadscommissie, dat de voorzitter zo
juist heeft voorgelezen. Er is nu echter wel de figuur
ontstaan, dat het college straks aan de bezwaarden
nog een brief moet schrijven; een schrijven nl. over
de materiële aspecten. Er zullen onder de burgerij
maar weinig mensen zijn die dit gegoochel kunnen
begrijpen, laat staan waarderen. Bovendien is het nog
al een verspilling.
Het is thans eigenlijk niet aan de raad om op de mate
rie zelf dieper in te gaan. De zaak ligt bij gedeputeer
de staten en aldaar weet men inderdaad te beslissen,
zoals ook blijkt uit het volgende nummer van de lijst
van ingekomen stukken: de zaak-Jorna.
In de vorige raadsvergadering heeft sprekers fractiege
noot, de heer Van Ee, uitvoerig stilgestaan bij de im
passe, waarin het bedrijven van ruimtelijke ordening
langzamerhand is geraakt. Men neemt op een veel te
vrijmoedige wijze zijn toevlucht tot voorbereidingsbe-
sluiten. Deze kwestie is de vorige maal uitgebreid naar
voren gebracht. Spreker zal op deze zaak niet verder
ingaan. Wel zou hij enkele opmerkingen willen wijden
aan de door hem gesignaleerde impasse. Deze komen,
kort gezegd, op het volgende neer:
Gedurende betrekkelijk lange tijd heeft men leren
werken met bestemmingsplannen die twee belangrij
ke voordelen hebben, nl.
1. de mogelijkheid om zaken op het gebied van de
ruimtelijke ordening op grote schaal, d.w.z. voor het
gehele gebied van een bestemmingsplan, te behandelen
2. een maximale rechtszekerheid voor alle betrokke
nen, verkregen door een maximale openheid en vorm
krijgend in een uitgewerkte beroepsprocedure.
Dit min of meer idyllische beeld is gaandeweg ver
stoord door het samenlopen van twee verschijnselen,
te weten:
1. het groeiende besef van de snelle veranderingen die
de moderne maatschappij kenschetsen, terecht leidend
tot de wens om regelmatig nieuwe bestemmingsplan
nen te maken;
2. het groeiend oerwoud van voorschriften, ten dele
voortkomend uit jurisprudentie, waarmede bij het
maken van nieuwe bestemmingsplannen rekening
moet worden gehouden.
123