Nu het besluit tot afbraak van de woningen vaststaat,
zou het naar mijn mening meer op de weg van uw com
missie liggen om het gemeentebestuur en het bestuur
van de woningbouwvereniging steun te verlenen bij
de oplossing van de problemen die de ontruiming van
de woningen en het elders onderbrengen van de be
trokken gezinnen met zich zullen meebrengen. Naar
het zich laat aanzien zal het gezien de totale omvang
van het project van 81 woningen wel enige jaren du
ren alvorens alle woningen zijn ontruimd en afgebro
ken."
Uit deze brief blijkt duidelijk, dat het hier een beslis
sing van het ministerie en niet een beslissing van de
woningbouwvereniging, noch een beslissing van de ge
meente betreft en dat het afbreken van de woningen
niet iets is dat de woningbouwvereniging zo graag wil.
De woningbouwvereniging heeft indertijd een bestek-
klaar plan ingediend om de woningen te kunnen reno
veren, zodanig dat ze zouden komen te verkeren in
een aangepaste staat zoveel mogelijk overeenkomstig
de huidige wooneisen; aangezien ze nogal aan de klei
ne kant zijn, zouden de woningen niet geheel aan de
huidige wooneisen kunnen worden aangepast. Dat
plan is ingediend in 1965. Volgens een desbetreffende
begroting zou het toen f. 1,1 miljoen vergen om deze
woningen weer in een enigszins redelijke staat te bren
gen, hetgeen zou betekenen dat ze dan nog maximaal
25 jaar mee zouden kunnen. Inmiddels is men een
aantal jaren verder. Er zijn geen gelden voor beschik
baar gesteld. Het ministerie heeft anders besloten. De
bewonerscommissie was volledig op de hoogte van de
zojuist aangehaalde brief. De bewoners hadden ook
volledig op de hoogte kunnen zijn als de bewoners
commissie hieraan meer aandacht had besteed. Maar
men heeft het, gezien het resultaat van zondag j.L,
over een andere boeg willen gooien.
Er is een commissie ingesteld waarvan de directeur
van de sociale dienst voorzitter is en waarin verder
zitting hebben twee leden van de bewonerscommissie,
het hoofd van huisvesting, mevrouw Drijber en drie
sociale werksters van drie charitatieve instellingen. In
de bijeenkomst waarin deze commissie is geïnstalleerd,
is er uitvoerig over deze zaken gesproken. Van de
kant van de leden van de bewonerscommissie is er
niet geprotesteerd tegen deze gang van zaken. Daarna
is er een gesprek met de burgemeester geweest waar
bij ook vertegenwoordigers van de bewoners aanwe
zig waren. In het desbetreffende korte verslag staat
duidelijk o.a.:
Leegkomende woningen zullen niet worden bezet en
terstond onbewoonbaar worden gemaakt. Uitzonde
ringen hierop zullen omwille van de consequenties
niet worden gemaakt.
Ook hiertegen is niet geprotesteerd door de vertegen
woordigers van de bewoners. Daarom begrijp ik niet
de uitbarsting van j.1. zondag, aldus spreker, die eigen
lijk kant noch wal raakte, tenzij men, hetgeen naar ik
dacht niet het geval is, mij met de minister van volks
huisvesting en ruimtelijke ordening vereenzelvigt.
De heer VAN POPPELEN zegt dat hij zondag met be
trekking tot deze zaak is benaderd. Hij had er toen
toevalligerwijze even tevoren iets over in de krant ge
lezen; anders had hij er niets van geweten. Toen hij
zondag werd opgebeld, heeft hij zich erover verbaasd
dat er een relatie werd gelegd tussen een politieke
partij en een woningbouwvereniging. Hij meent dat
een woningbouwvereniging volkomen los van een po
litieke partij moet worden gezien. Een andere gang van
zaken lijkt hem onjuist.
Spreker kan er begrip voor hebben, dat als er in een
buurt een huis wordt dichtgespijkerd, dat niet onop
gemerkt gebeurt, maar daarop wordt gereageerd. In
verband hiermede zou hij het met de heer Pieren bij
zonder op prijs stellen als B W nu hun visie en hun
stellingname zouden weergeven, zodat het voor ieder
een duidelijk wordt welk beleid er in dezen in de ge
meente wordt gevoerd.
Dat in de, door de heer Pieren bedoelde, vorige raads
vergadering bij de behandeling van de open brief van
de bewonerscommissie Soesterberg niet meer aandacht
aan de zaak in kwestie is besteed, is achteraf wellicht
jammer. Maar de hele raad meende toen, gezien de
grote investeringen die er waren gedaan en gezien ook
de toezeggingen in verband met woningruil, doorstro
ming etc., dat de betrokkenen van gemeentewege juist
menselijk waren behandeld. In verband hiermede doet
de manier waarop de gemeenteraad ter zake in een ver
gadering van de wijkraad van Soesterberg in een be
paald daglicht is gesteld, wel een beetje vreemd aan.
Dat is daar zeer ten onrechte gebeurd.
In verband met een en ander verzoekt spreker het col
lege om duidelijk toe te lichten hoe de hele gang van
zaken en de hele procedure ten aanzien van de meer-
bedoelde woningen in Soesterberg en de woningen aan
de Molenstraat zijn.
Alle fracties in de gemeenteraad zijn er zich terdege
van bewust, dat er vooral woningen nodig zijn voor de
minst draagkrachtigen en zij besteden er met z'n allen
ook voldoende aandacht aan om in dezen zo gauw
mogelijk het nodige te realiseren.
De heer VAN EE merkt op dat zijn fractie als gevolg
van de weinige desbetreffende berichten weinig in
zicht heeft in de aan de orde zijnde materie. Spreker
heeft nu voor het eerst gehoord, dat er in 1965 een
renovatieplan is opgesteld en dat de minister van
volkshuisvesting en ruimtelijke ordening al in 1971
een brief aan de bewonerscommissie heeft geschreven.
Daartussen is er heel veel gebeurd. Het enige dat spre
ker te dien aanzien heeft gehoord is, dat er een be
paalde commissie is ingesteld. Kennelijk zijn er toch
dusdanige communicatiestoornissen geweest, dat op
dit moment de bewoners van de betrokken buurt zich
niet bij de situatie kunnen neerleggen.
Met betrekking tot het feit dat er in de meerbedoelde
brief van de minister sprake is van een plan, gelooft
spreker dat de minister ook op het oog heeft een soort
van begeleidingsplan, waardoor alle bewoners van de
betrokken buurt die op een gegeven moment met een
bepaalde situatie worden geconfronteerd, precies zul
len weten wat er in de toekomst met hen zal gebeuren.
Hij had gedacht dat ten minste dat sociale begeleidings
plan openbaar en in den brede besproken zou zijn. Op
grond van wat er vandaag gebeurt meent hij slechts te
kunnen vaststellen, dat dat niet op de juiste manier is
geschied. Hij meent dat vooral het college de taak
heeft om te voorkomen, dat dergelijke situaties zich
voordoen. Daarom zou hij graag op korte termijn een
totaalplan van het college zien waarin antwoord wordt
gegeven op o.a. vragen als: Hoe lang zal het ontrui
men en afbreken van alle betrokken woningen duren?
Zal iedereen er over vijf of tien jaaruit zijn? Wat ge
beurt er in de tussentijd? Zo'n plan lijkt hem nood
zakelijk, opdat de betrokken bewoners zullen weten
waaraan zij toe zijn,
48