ker goed geinformeerd, dan is dit niet juist. Er zouden
nl. meerdere Soester ingezetenen bereid zijn het dub
bele en misschien wel meer dan het dubbele van de
thans voorgestelde pachtsom te betalen. Spreker be
pleit daarom alsnog tot een openbare verpachting over
te gaan. Dan krijgt iedereen gelegenheid om voor het
pachtrecht in aanmerking te komen.
De heer OLDENBOOM merkt op dat indertijd in de
raad uitvoerig is gediscussieerd over het nut van jagen.
Daarbij is hij niet zozeer van dat nut overtuigd gewor
den, omdat in de betogen van de voorstanders van
jagen nogal wat onbewezen stellingen voorkwamen.
Is er voor iemand die hier geen verstand van heeft,
achter te komen wat nu het voordeel van de jacht is
voor de wildstand in het onderhavige geval (in een zo
weinig ruig gebied in de nabijheid van bebouwing)?
De heer DE GROOT smaakt het genoegen dat uit de
raad geluiden worden gehoord, waaruit blijkt dat men
zich betrokken voelt bij het behoud van de wildstand
in de bossen. Hij meent echter dat er bij mevrouw
Oranje, de heer Levinga en ook de heer Oldenboom
enig misverstand bestaat, wanneer zij denken dat ja
gen op wild betekent het berokkenen van schade aan
de wildstand. Niets is minder waar dan dat.
De heer LEVINGA: Behalve wanneer men mis schiet!
De heer DE GROOT merkt op dat thans wordt ge
sproken van het verhuren van het jachtrecht. Men zou
beter kunnen spreken van het onderhouden van de
wildstand. Want da't is het in feite. Spreker zou het
willen vergelijken met het onderhouden van een bloe
mentuin. In een bloementuin zorgt men er in de
eerste plaats voor, dat het onkruid regelmatig wordt
verwijderd. Doet men dat niet, dan overwoekert het
cmkruid binnen de kortste keren de bloemen. Dan is
er van een bloementuin geen sprake meer; dan wordt
het een wildernis. Als het onkruid regelmatig is ver
wijderd, gaat men de bloemen snoeien als dat nodig
is en gaat men de bijna of geheel uitgebloeide bloe
men verwijderen. Als een bepaalde bloem- of planten
soort de andere gaat overheersen, gaat men die bloe
men of planten wat inkorten, omdat men verscheiden
heid ook in een bloementuin apprecieert. Ongeveer
hetzelfde geldt voor de wildstand in de bossen. Wan
neer men het schadelijk wild daar niet zeer sterk on
derdrukt, zal het gewone wild er op de duur verdwij
nen. Wanneer men daar ook het gewone wild - men
denke dan speciaal aan reeën en fazanten - niet regel
matig inkort, gaan ook die groepen wild te gronde.
Als bijv. niet regelmatig een overschot aan reebokken
wordt afgeschoten, heeft dat tot gevolg dat de bokken
elkaar dood vechten, dat er geen paringen plaatsvin
den en dat het volgend jaar geen jongen worden ge
worpen. Dat zou op de duur tot de ondergang van de
reeënstand leiden. Ongeveer hetzelfde geldt voor de
fazanten. Ook daar moet het aantal hanen veel klei
ner zijn dan het aantal hennen, wil er van een gezon
de wildstand sprake zijn.
Spreker is er van overtuigd dat een verstandig en des
kundigjager op deze zaken zal letten en op deze wijze
de wildstand zal beheren en onderhouden. Dat is heel
iets anders dan uitmoorden.
Het verheugt hem dat de onderhavige gronden weer
aan deskundige jagers zullen worden verpacht. Hij is
er beslist niet voor om te trachten een hogere prijs
voor het jachtrecht uit de bus te slepen. Het goed
onderhouden van de wildstand is voor hem veel belang
rijker dan een opbrengst in geld.
Wel vindt hij het jammer dat in de onderhavige com
binatie van Soester jagers de naam van de heer Van
Galen ontbreekt. Hij zou het bijzonder op prijs heb
ben gesteld, wanneer deze uiterst deskundige man in
deze combinatie zou zijn opgenomen. Dan zou hij
met nog meer gerustheid zijn stem aan dit voorstel
kunnen geven.
De heer JONKER zal zich niet mengen in de pole
miek tussen mevrouw Oranje en de heer De Groot.
Hij meent dat voor beider standpunt wat te zeggen
valt. Hij gelooft anderzijds dat er ook mensen zijri,
die aan de jachtsport min of meer sadistische genoe
gens beleven.
Ook spreker is gebleken dat anderen bereid zijn meer
te betalen voor dit jachtrecht. Hij kan best begrijpen
dat het college van oordeel is dat het jachtrecht in
handen van de onderhavige groep jagers moet blijven,
gezien hun deskundigheid en gezien de met deze ja
gers opgedane goede ervaringen. Wanneer dit als ar
gument was aangevoerd, had hij daarmede vrede kun
nen hebben. De huidige argumentatie in het voorstel
kan hij echter niet onderschrijven. Met de heer Ver-
heus wil hij het college er daarom op attent maken,
dat anderen bereid zijn meer voor dit jachtrecht te
betalen.
De heer VAN POPPELEN heeft bijzonder veel waar
dering voor de wijze, waarop de heer De Groot het
belang van de jacht naar voren heeft gebracht. Spre
ker heeft vrij veel te maken met de wildschadecommis-
sie. Op grond van de in dat verband opgedane kennis
ondersteunt hij de woorden van de heer De Groot voor
honderd procent.
De VOORZITTER acht zich ontslagen van de plicht
dit voorstel te verdedigen. Zij zou dat nl. niet half zo
goed kunnen doen als de heer De Groot.
De heer Van Galen is in overleg met de hoofdinspec
teur van politie niet in dit voorstel genoemd. De heer
Van Galen heeft nl. nog een andere functie. Het col
lege zou het niet juist vinden, wanneer het jachtrecht
aan de heer Van Galen persoonlijk zou worden over
gedragen. Dan zou men nl. in theorie een frictie tussen
twee functies kunnen krijgen. De heer Van Galen gaat
echter dikwijls mee ter jacht. Het college is uitermate
tevreden over de manier waarop de heer Van Galen -
ook op andere wijze dan in deze jachtcombinatie -
diens functie uitoefent.
De heer Jonker heeft groot gelijk, wanneer hij zegt
dat het beter ware geweest, indien het college in de
overwegingen had gezegd dat het het jachtrecht aan
deze combinatie wil verhuren, omdat die de jacht zo
goed verzorgt. Het ontwerp-besluit nog eens nalezen
de komt spreekster tot de conclusie, dat daarin eigen
lijk niet als overweging vermeld had moeten worden,
dat van een openbare verpachting geen hogere op
brengst is te verwachten. Er had eigenlijk moeten
staan, dat de onderhavige combinatie de garantie
geeft dat er op verantwoorde wijze wordt gejaagd.
Het college is best bereid het besluit in deze geest te
wijzigen.
Degenen die zich tegen het voorstel hebben uitge
sproken, zullen er hopelijk door de woorden van de
heer De Groot van overtuigd zijn geworden, dat het
jagen hier een zaak is die móet gebeuren.
De heer LEVINGA vindt de gang van zaken niet hele
maal eerlijk. Mevrouw Oranje en hij hebben bewust
hun afwijzend standpunt niet gemotiveerd. Dit om-