dan wel? Hij begrijpt dit niet en meent, dat het ook
een grote vraag van de heer De Groot is waarom het
een wel is toegestaan en het ander niet.
De heer DE GROOT is door het antwoord van me
vrouw Walter toch wel teleurgesteld. Hij had graag van
het college deze toezegging gekregen: Wij zullen met
deze man in onderhandeling treden en alles doen wat
mogelijk is om voor hem een geschikt terrein te vin
den, waarheen hij, gezien ook het belang van de ge
meente in dezen, met niet al te veel kosten zijn be
drijf zal kunnen verplaatsen.
In tegenstelling hiermede heeft mevrouw Walter ge
zegd, dat de bijl moet vallen. Er zou dus een soort
van bijltjesdag voor het bedrijf aanstaande zijn. Daar
tegen wil spreker zich met klem verzetten. Hij bepleit
dat er wordt gekomen tot overleg in een goede sfeer.
Hij weet dat de jonge firmant, die een andere is dan
degene over wie mevrouw Walter het dossier even heeft
geopend (diens vader, ook een prima man), gezien zijn
jeugdige leeftijd wat energieker is dan diens vader en
zeker bereid is om wat meer risico's te nemen. Met de
jonge firmant zal ongetwijfeld gemakkelijker kunnen
worden onderhandeld over het verplaatsen van het
bedrijf, dat ongetwijfeld ook voor hem grote financiële
consequenties zal hebben, dan indertijd met diens va
der, die al een eind in de zestig is, mogelijk was. Met
het oog hierop vraagt spreker nogmaals met klem of
het college nu de door hem gewenste toezegging wil
doen. Hij verzoekt het college hierbij niet meer te pra
ten over bijltjesdag, of het vallen van bijlen en derge
lijke, aangezien hij daarvan gruwt.
De heer OLDENBOOM heeft de indruk dat de discus
sie wat op twee gedachten hinkt. In de eerste plaats is
er de planologie waarin voortzetting van het bedrijf op
de huidige vestigingsplaats niet mogelijk is. In de twee
de plaats is er het feit dat nu wordt gezegd, dat om
het privé-belang van de familie De Groot te dienen de
gemeente in onderhandeling moet treden om vervan
gende ruimte te bieden. Ik ben geen V.V.D.'er, maar
ik vind wel dat wij in een kapitalistische maatschappij
leven, aldus spreker; een privé-ondernemer wordt ge
acht zijn eigen boontjes te doppen en ik dacht niet dat
het in dit geval op de weg van de overheid ligt om ver
der te gaan dan het scheppen van een situatie waarin
het mogelijk is, dat de gemeente een optimale mede
werking verleent wanneer het initiatief komt van de
privé-ondernemer. Hij meent niet dat de gemeente in
dezen het initiatief van de privé-ondernemer zou moe
ten overnemen.
De heer VAN POPPELEN heeft er nota van genomen
dat de brief betreffende het voorstel van het college
per abuis te laat aan de heer De Groot is gezonden.
Spreker is blij met de toezegging dat ernaar wordt ge
streefd een dergelijk abuis in de toekomst te voorko
men.
Uit het antwoord van mevrouw Walter heeft spreker
begrepen, dat het bedrijf vanaf 1966 nogal wat gehol
pen is, dat er ten dele een vergunning is verleend en
dat er overigens geen vergunning is verleend. Dit
neemt niet weg, dat hij persoonlijk vindt dat het bedrijf
niet een dusdanige omvang heeft, dat het nu direct op
het industrieterrein zou thuishoren. Hij is ervan over
tuigd, dat vestiging van het bedrijf op het industrieter
rein veel te veel investeringen zou vragen. Hij meent
dat er bij het college een bepaalde bereidheid moet zijn
om mee te helpen denken over een andere vestigings
plaats voor het bedrijf De heer De Groot zal inderdaad
het initiatief moeten nemen om hierover met het colle
ge te praten, maar naar sprekers mening moet het
college bereid zijn om de heer De Groot te helpen, zo
mogelijk door een geschikt terreintje aan te wijzen.
Hij meent dat de gemeente op dit gebied meer weet
dan de heer De Groot.
Overigens geloof ik, aldus spreker, dat het woord
„bijl" waar het raadslid De Groot nogal bang voor is,
meer symbolisch is bedoeld; ik twijfel er niet aan, dat
er bij de gemeente wel geduld betracht zal worden,
daar maak ik mij niet zo koortsig om.
De heer VAN EE zegt naar aanleiding van een opmer
king van de heer Oldenboom, dat in ieder geval bij
één het begrip van de V. V.D. is overgekomen. Ik ge
loof niet dat het door iedereen gedekt wordt, aldus
spreker, maar in ieder geval wordt de gedachte die wij
achter dit voorstel hadden nu in wezen gereflecteerd
in hetgeen de heer Van Poppelen heeft gezegd. De
V.V.D.-fractie is niet gelukkig met een passieve op
stelling van het college. Het betreft hier een situatie
waarvan iedereen in de raad met het oog op het alge
meen belang vaststelt, dat ze niet kan blijven voort
bestaan. Dan kan men als gemeente niet zeggen: Laat
die man maar op ons afkomen en dan zullen wij wel
horen wat hij wil. Het gemeentebestuur moet gaan
meedenken. Wellicht kent het college terreinen die
heel geschikt zijn voor de vestiging van het bedrijf
van de heer De Groot. Als dat zo is, laat het college
hem dat dan vertellen. Laat het college de heer De
Groot in ieder geval helpen bij het vinden van een op
lossing. De heer De Groot houdt veertien mensen aan
de slag en men kan niet zeggen: Wij gaan die tent
sluiten en dan staan er veertien mensen op straat. Dat
kan men in het sociale patroon waarin men vandaag
de dag leeft, niet stellen. Spreker bepleit daarom nog
maals een positieve actieve benadering van het pro
bleem door het college.
Wethouder mevrouw WALTER-VAN DER TOGT
merkt op dat de bijl inderdaad symbolisch bedoeld
was. Zij wilde met haar desbetreffende opmerking in
eerste instantie alleen maar zeggen, dat nu het mo
ment is aangebroken om te zeggen, dat het bedrijf
verdwijnen moet, aangezien er anders straks een hin-
derwetplichtig bedrijf zonder vergunning draait.
De heer DE GROOT: Niet blijven kan, dacht ik. Dat
is iets anders 4an: verdwijnen moet.
Wethouder mevrouw WALTER-VAN DER TOGT:
Het komt op hetzelfde neer. Het kan er niet blijven.
Het zit er al jaren wetende dat het weg moet.
Voortgaande zegt spreekster dat zij op de opmerking
van het raadslid de heer De Groot dat de zoon ener
gieker is dan de vader zou willen zeggen, dat dat
nauwelijks kan. Maar zo goed als het college bereid is
geweest om met de vader te praten, is het bereid om
dat met de zoon te doen. Het is voor de gemeente
evenwel bijzonder moeilijk om in dit soort zaken zo
danig actief op te treden, dat er van gemeentewege
iets voor de betrokkenen wordt gevonden. Er is altijd
gezegd: Kijkt u rond en als zich iets voordoet, komt
u ons dan vragen of het een plek betreft waarop u uw
bedrijf zou kunnen en zou mogen vestigen. Laatst is
het bedrijf van Roest aan de Lange Brinkweg te koop
geweest. Daar had het bedrijf van de heer De Groot
wel gevestigd kunnen worden. Eerder is er aan het
Heeserlaantje iets te koop geweest dat zich wellicht
had kunnen lenen voor vestiging van dit bedrijf. Naar
spreeksters mening kan men van de kant van de ge
meente alleen maar bereid zijn om mee te denken. Het
kui
Er
loo
aar
eer
ver
de
De
het
we
we
ore
dei
pel
De
bei
Soi
aar
dit
len
ter
He
hei
ho
^ai
en
dei
We
Da
we
de
ve;
De
We
Er
eei
ke
ne
wa
vo
de
tij
De
mi
mi
He
ge
V<
te:
D<
220 V<
ge
D<
de
nc
Di
he
d.
te
re
°I
219
146