248
249
gen van vrouwelijke vrijwillige hulpverlening. Daaruit
zal tevens blijken dat er niet alleen sprake is van een
ambtelijke opzet. Er is over deze materie ook een be
hoorlijk contact geweest met de huisartsen. Dat con
tact is naar de mening van het college goed geslaagd.
Zonder al te perfectionistisch te zijn hoopt het college
een goed resultaat te behalen.
Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aan
genomen.
Voorstel tot het geven van straatnamen in Soesterberg.
Dit voorstel wordt zonder discussie en zonder hoof
delijke stemming aangenomen.
Voorstel tot verhuur van het genot van de jacht op
enige percelen nabij de Wieksloterweg aan de heer W.
van Dorresteijn.
De heer LEVINGA zegt dat een nieuwe discussie over
het „genot van de jacht" wellicht niet nodig was ge
weest, wanneer de heer De Groot tijdens een vorige
verlening niet zo'n vurig pleidooi voor de jacht in het
algemeen had gehouden. De heer De Groot zij erop
gewezen dat sprookjes, ook al worden zij mooi ver
teld, toch sprookjes blijven. Daarenboven is de natuur
geen veredelingsbedrijf.
Het is weer bijna kerstmis. Dat betekent dat er weer
opdracht wordt gegeven een diersoort (het konijn) uit
te roeien. Nu mag de heer De Groot wel stellen dat
dat nooit lukt, maar de geschiedenis leert helaas dat
dat maar al te vaak is gelukt. Het is spreker bekend
dat het konijn in het in het voorstel genoemde jacht
terrein al niet meer of nauwelijks voorkomt. Daaraan
zijn vermoedelijk niet de jagers, maar de beruchte ko
nijnenziekte en de uitbreiding van Soest schuldig.
Gelukkig bestaan er in Nederland geen toestanden als
in Noord-Canada (de slachtpartijen van jonge zee
hondjes), in België (de massale moord op zang- en an
dere kleine vogels) en in Italië (in dat land wordt tij
dens de jacht op alles geschoten wat beweegt, waarbij
jagers soms medejagers neerknallen. Als pacifist mag
men dat natuurlijk geen gunstige bijkomstigheid vin
den). Ook in Nederland zijn er misstanden. Spreker
wijst op de wrede drijfjachten en de jacht in de win
ter (wanneer de dieren het toch al zo moeilijk hebben).
Zelfs zestienjarigen mogen in Nederland onder toezicht
reeds jagen. Vanaf de leeftijd van achttien jaar mag al
leen worden gejaagd.
Men dient eens te denken aan het dier dat is aange
schoten en niet wordt opgespoord. Dat dier crepeert
op ellendige wijze.
Het zal zeker bij hoge uitzondering nodig zijn om be
paalde wat men schadelijke diersoorten pleegt te noe
men selectief af te schieten. Dat is dan noodzakelijk,
omdat de mensen eerst de natuurlijke vijanden van die
schadelijke dieren reeds hebben uitgeroeid. Elke in
greep van de mens in de natuur leidt immers tot ver
storing van het natuurlijke evenwicht.
Spreker wil niet meer argumenten tegen het voorstel
aanvoeren, omdat dat toch vergeefse moeite zal zijn.
De neuzen zijn geteld. Het voorstel wordt met twee,
hooguit drie stemmen tegen aangenomen.
Het is verheugend dat de heer Van Dorresteijn de ver
gunning krijgt, want het is bekend dat deze een weide
lijk jager is.
Het college wordt dringend verzocht de huurder te
ontslaan van de verplichting om het konijn zoveel mo
gelijk uit te roeien. Dat uitroeien doet spreker denken
aan „ausrotten" en „ausradieren", woorden die hem
sinds de laatste wereldoorlog zeer onaangenaam in de
oren klinken. Het doel wordt toch wel bereikt, wan
neer de heer Van Dorresteijn wordt verplicht de konij
nenstand tot een aanvaardbaar minimum terug te
brengen. Spreker verzoekt in dezen om een wijziging
van de voorwaarden.
De heer JOOSTEN zegt weinig aan de woorden van
de heer Levinga te willen toevoegen.
Het is spreker duidelijk geworden dat men niet hele
maal zonder jacht kan. Maar ook hij is het volledig on
eens met hetgeen in voorwaarde 8 wordt gesteld, Hij
zal tegen de voordracht stemmen, wanneer die voor
waarde gehandhaafd blijft.
Mevrouw ORANJE-ENTINK merkt op voor een
groot deel te kunnen instemmen met de boutade van
de heer Levinga.
Zij zal het nooit eens worden met hen die voor hun ge
noegen op jacht gaan en daardoor allerlei mooie bees
ten doden. Zij is zelfs niet te paaien met het verbod
korhoenders op te speuren, te bemachtigen of te do
den. Als gewoonlijk zal zij niet instemmen met dit
voorstel tot verhuur van het genot van de jacht.
De heer DETMAR zegt dieper in de materie te zijn
gedoken, omdat hem is medegedeeld dat de huurover
eenkomst niet juist is. In het geding is het genot van
de jacht op schadelijk wild. Artikel 2 van de Jachtwet
verstaat onder schadelijk wild houtduiven, zwarte
kraaien, bonte kraaien, roeken, kauwen, vlaamse
gaaien, eksters, wilde zwijnen, konijnen, vossen, ver
wilderde katten, bunzings, hermelijnen, bevers en
eekhoorns. Hij meent dat er inmiddels voor wilde zwij
nen en eekhoorns een andere regeling is getroffen. Het
zal de raad echter zijn opgevallen dat er in artikel 2
van de Jachtwet niet wordt gesproken over hazen, fa
zanten.en eenden. Dat betekent dat een jager de door
hem gefokte fazanten niet mag schieten, wanneer zij
in het gebied zijn uitgezet. Die fazanten behoren nl.
volgens vorenstaande opsomming niet tot het schade
lijk wild.
Bovendien is er in de tiende voorwaarde gesproken
over „maatregelen te nemen ter beperking van de
wildstand". In dat geval wordt er niet over schadelijk
wild gesproken.
Het is niet juist om te spreken over „het zoveel moge
lijk uitroeien van het konijn". Er kan beter worden
gesproken van „het zoveel mogelijk beperken van de
wildstand van het konijn".
Uit het vorenstaande blijkt dat er naar sprekers me
ning niet moet worden gesproken over „te verhuren
het recht tot het opsporen, het bemachtigen of doden
van schadelijk wild". Hij meent dat er moet worden
gesproken van „te verhuren het genot van de jacht".
De VOORZITTER: U wilt derhalve de woorden
„schadelijk wild" weglaten.
De heer DETMAR: Die woorden moeten eruit.
De heer DE GROOT meent dat de heer Detmar ge
lijk heeft. Een degelijk onderzoek van het college ter
zake is noodzakelijk.
Het doet spreker genoegen dat ook de heer Levinga
een bijzonder voorstander is van het handhaven van
de nog in de vrije natuur vrij levende dieren. Evenals
de heer Levinga wil spreker dat bevorderen. Hij ver
schilt echter met de heer Levinga van mening over de
wegen die tot het doel leiden. De door de heer Le
vinga aangegeven weg zal niet tot het gestelde doel
leiden.
243