nieuwe wethouder en de nieuwe commissie met een oude afspraak. Daarom was zij het met het college eens die uitnodiging tot een gesprek thans niet te doen en te bezien hoe het loopt. De commissie zou anders een soort spreekuur krijgen. De VOORZITTER onderschrijft dat het niet alleen gaat om de brief van de heer Van Arkel, maar ook om het feit dat men door uitnodigingen tot gesprek ken een bepaalde werkwijze gaat inbouwen die tot nog toe niet is gevolgd. Zij is het geheel met mevrouw Walter eens dat er dan een soort spreekuur van de commissie zou ontstaan. Dat is de achtergrond van dit concept-antwoord. Als de raad in nieuwe samenstel ling in de werkwijze van de commissie een soort spreekuur wil gaan inbouwen, is dat natuurlijk zijn goed recht, maar spreekster vindt dat men dit als oude raad niet aan de nieuwe raad kan voorschrijven. De heer HOEKSTRA stelt dat hij op dit onderwerp is ingegaan omdat de suggestie van de commissie niet is overgenomen, maar er toch zo'n summier briefje wordt geschreven. Hij meent hieruit toch niet te moe ten concluderen dat het college heeft gedacht: Wij schrijven zo'n kort briefje in de hoop dat de heer Van Arkel wéér schrijft. De VOORZITTER: Dat is niet de bedoeling. De heer HOEKSTRA meent dat een brief als die van de heer Van Arkel duidelijk en volledig moet worden beantwoord. Dat de heer Van Arkel naar de mening van de commissie tot een gesprek zou moeten worden uitgenodigd, was de man natuurlijk niet bekend; hij weet dat nu wel, omdat hierover is gesproken. Spreker kan zich overigens voorstellen dat men niet iedereen die een briefje schrijft voor een gesprek kan uitnodi gen, want dan zou het wel eens erg druk kunnen wor den. Wel wil hij graag voorkomen dat men in de fout zal vervallen die met betrekking tot de onder punt d genoemde briefschrijver is gemaakt, waar de ene brief de andere heeft uitgelokt. De brief aan de heer Van Arkel moet derhalve iets uitvoeriger worden. De VOORZITTER stelt dat aan een zaak als deze al tijd verschillende kanten zitten. Het college heeft in dit geval een afschrift gekregen van een brief die de heer Van Arkel aan de minister heeft gericht en die deze zelfde zaak betreft. Burgemeester en wethouders moeten voor de minister een concept-antwoord op stellen, dat via de minister in al dan niet gewijzigde vorm bij de heer Van Arkel terecht zal komen. Dit zijn allemaal punten die het college op een bepaald moment in beschouwing moet nemen. Men kan de ambtenaren ook niet al te zeer belasten, want er moet al zo veel worden gecorrespondeerd. De heer Van Ar kel krijgt binnenkort toch al via de minister een ant woord; deze zaak is nog lang niet afgedaan. Spreek ster begrijpt dat men er moeite mee heeft dat de brief van de heer Van Arkel met zo'n kort antwoord wordt afgedaan, maar zoals gezegd, komt er nog meer. De heer HOEKSTRA: Wij wachten dus de volgende brief van de heer Van Arkel maar af! Mevrouw KORTHUIS-ELION: Waarom schrijft u niet gewoon hoe het komt dat u nu geen langer ant woord kunt geven? De VOORZITTER: Goed. Wij zullen de brief her zien en zeggen dat op deze zaak vanzelfsprekend zal worden teruggekomen. Aldus wordt besloten. b. Brief d.d. 20 juni 1974 van de heer J. Visser, na mens Progressief Soest, waarin een aantal vragen wordt gesteld en opmerkingen worden gemaakt inzake de ver beteringsplannen voor de woningen Koekoekweg, Laan straat, Leeuwerikweg en Klaarwaterweg, met voorstel te antwoorden volgens de ter inzage liggende concept brief. De heer JONKER merkt op dat in deze zaak de goede bedoelingen van de directeur van gemeentewerken ken nelijk niet geheel door de betrokken bewoners zijn begrepen. De heer Visser heeft zich tot tolk van deze bewoners gemaakt en heeft een aantal punten naar voren gebracht die in het onderling overleg van de be woners aan de orde zijn gesteld. Deze brief en het ant woord dat daarop wordt gegeven liggen een beetje in de ,,welles-nietes"-sfeer. Spreker heeft het gevoel dat de waarheid ongeveer in het midden zal liggen. Hij heeft geen behoefte aan een uitgebreide inhoudelijke discussie over dit antwoord, maar zou het zelf niet zo hebben geschreven. Wel heeft hij enige moeite met de slotzin: „Tot slot willen wij uw aandacht vestigen op hetgeen de Staatssecretaris van Volkshuisvesting en Ruimtelij ke Ordening, drs. M.P.A. van Dam, op een bijeen komst van de woningbouwvereniging Ons Belang te Soesterberg heeft gezegd over de kosten van het ver beteren van woningen en daaruit voortvloeiende huur verhogingen. Het zou wenselijk zijn als de mening van deze bewindsman meer algemeen bekend werd." Als dit zo wenselijk is, laat men dan beginnen met te vertellen wat die mening inhoudt. Laat de ontvanger van dit antwoord dienaangaande niet in het vage. Spreker verkeert toevallig in de omstandigheid dat de heer Van Dam tegenover hem woont, zodat hij het de heer Van Dam gemakkelijk zou kunnen gaan vra gen, maar hij neemt aan dat allerlei andere mensen er meer moeite mee zouden hebben om achter dat standpunt van de staatssecretaris te komen. Als het college dat standpunt zo belangrijk vindt, laat het dit dan expliciet in de brief vermelden. De VOORZITTER antwoordt dat het college heeft aangenomen dat de schrijver van deze brief ook uit gebreid kranten leest. Aangezien de mededelingen van de heer Van Dam in alle kranten uitvoerig zijn weer gegeven, zal ook deze briefschrijver daarvan kennis hebb en genomen. Het college heeft er echter geen enkele moeite mee om fotokopieën van deze krante artikelen aan het antwoord te hechten. Dat zal gebeu ren. Met inachtneming van deze toezegging wordt beslo ten adressant te berichten overeenkomstig de con- cep t-brief. c. Brief van 15 juli 1974 van de Opleidingsschool voor Gemeentepolitie „De Boskamp", waarbij wor den toegezonden de jaarrekening 1973, de 1ste wijzi ging van de begroting 1974 en de begroting 1975. Deze stukken worden voor kennisgeving aangenomen. d. Brief van 6 mei 1974 van Mr. A.E.C. Pothuizen als reactie op de brief van burgemeester en wethouders van 1 april 1974 inzake bos-, fiets- en ruiterpaden in het gebied van de Lange Duinen met voorstel te ant woorden overeenkomstig het ter inzage gelegde con cept-antwoord. De heer DE GROOT constateert dat uit een en ander blijkt dat er al een correspondentie tussen het college en de heer Pothuizen heeft plaatsgevonden voordat 132

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1974 | | pagina 133