voeren van oppositie ook niet zo verschrikkelijk mee, want de gemeentelijke structuur is nu eenmaal geheel anders dan de structuur van een parlement. Dat is een van de redenen geweest waarom wij bij de wethoudersverkiezing onze uiterste best hebben gedaan om een plaats in het college te krijgen. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat wij, wanneer wij die plaats in het college niet hadden gekregen, niet sterk ons best hadden gedaan om oppositie te voeren (het spreekt vanzelf dat wij dat wel hadden gedaan, want dat was dan on ze opgave geweest). Ik waardeer het dat het C.D.A. gepoogd heeft oppositie te voeren, maar ik hoop alleen dat deze frac tie in de toekomst meer in haar opzet zal slagen. Ik wil vorenstaande uitspraak adstrueren. Ik vond de bena dering van de C.D.A.-fractie wat ongenuanceerd. Daarop is ook door het college geduid. Ik kan mij voorstellen dat wordt gezegd dat de uitgavenstijging verontrustend is (ik heb uitdrukkelijk gezegd dat wij die mening niet zijn toege daan) en ik kan mij ook voorstellen dat er wordt gepleit voor een algemene personeelsstop. Van dergelijke opmerkin gen moet men dan echter wel de consequenties accepteren. Onmiddellijk na die uitspraken heeft de heer Van Poppelen een nogal sterk pleidooi gehouden voor uitbreiding van de gemeentelijke taken van bijna alle terreinen. Ik meen dat de C.D.A.-fractie op die wijze bezig is onredelijk ten opzich te van het college op te treden; in dat geval is het woord inconsistent voor wat het beleid betreft eigenlijk wel op zijn plaats. Ik heb tot uitdrukking gebracht dat wij zeker op dit mo ment geen behoefte hebben aan doorlichting van de uitga ven, zoals door het C.D.A. bepleit. Wij gevoelen wel de be hoefte dat de diensten en de bedrijven regelmatig op effi- ciency-overwegingen worden doorgelicht. In het antwoord van het college heb ik de toezegging ge mist, dat de raad een nota zal krijgen over éen raadhuis of een stadskantoorgebouw; zo'n raadhuis kan in twee fases worden gerealiseerd, bij voorbeeld eerst het bestuurlijke ge deelte en later de secretarie. Ik ben de heer Ebbers dankbaar voor het feit dat hij is in gegaan op de vraag van wat er zal gebeuren na het gereed komen van het dienstgebouw voor gemeentewerken. Ik hoop dat het college de achtergrond van mijn vraag heeft begrepen. Mijn fractie weet van de voorgeschiedenis van het raadhuis helemaal niets. Wij zouden graag een wat bredere informatie willen hebben, dat wil zeggen een stukje geschie denis van hetgeen zich rond het stadhuis heeft afgespeeld. Wij willen weten of er nog wat van die geschiedenis over is of dat alles terzijde is gelegd. Men vindt mij misschien na- ief, maar wij weten werkelijk niet wat er aan de hand is. Wanneer men wil dat wij echt meedoen, dan zullen wij moeten worden geinformeerd over dat stukje geschiedenis en de toekomstplannen. Ik hoop dat ons straks dat over zicht - uiteraard in beknopte vorm - alsnog kan worden toegezegd. Wethouder De Haan heeft met betrekking tot de werkgele genheid en Ons Belang zeer verwoord hetgeen wij graag hadden willen horen. Zijn antwoorden hebben ons zeer be vredigd. Het antwoord op de vraag betreffende de overdracht van de Rademakerstraat vonden ook wij niet zo verschrikkelijk bevredigend, niet omdat de heer Ebbers meer kon zeggen dan hij heeft gezegd, maar de inhoud van het antwoord was niet erg bevredigend. Wij hebben het gevoel dat de Rade makerstraat in het complex van Soesterberg, dat zeer veel aandacht vraagt, een zodanig essentiële rol vervult, dat kan worden gezegd, dat hoe spoediger de overdracht en de re constructie van de Rademakerstraat plaats vinden, hoe be ter het is. Ik ondersteun dan ook graag de door de heer Ol- denboom ingediende motie ter zake. Die motie is geen aan merking op het beleid; ik meen dat deze motie een onder steuning is van de pogingen van het college om die over dracht spoedig te bewerkstelligen. Ik meen niet te behoeven herhalen dat wij de verhoging van de belastingen verantwoord vinden. Wij hebben de cijfers uitdrukkelijk bestudeerd. Wij zitten wat het gemiddelde van het land betreft bepaald niet hoog en wij zitten ver onder de normen die de minister van binnenlandse zaken heeft ge steld. Onder deze omstandigheden kan men naar ik meen niet afzien van de belastingverhogingen die thans aan de or de zijn. Ik betreur het dat de vloer in de vuilnisheffing niet hoger is dan het minimum loon. Is het mogelijk die vloer te verho gen? Naar aanleiding van het antwoord inzake de ruimtelijke ont wikkeling heb ik begrepen, dat het ontwikkelingsplan werkt in de richting van het voorkeursmodel, waardoor een hoofd structuur van de stedebouwkundige ontwikkeling wordt ge kozen. Ik hoop dat ik ook goed heb begrepen dat het colle ge, wanneer straks het bestemmingsplan Zuidereng aan de orde komt (in dit bestemmingsplan moeten zeer essentiële beslissingen omtrent die hoofdstructuur worden genomen, nl. de plaats van het dorpscentrum en ook de beslissing over de Centrum weg), in zijn beschouwingen over dit be stemmingsplan ook zal ingaan op de door mij genoemde fa cetten. En daarvan wil ik graag een bevestiging hebben. Ik ben het eens met de stelling dat het onder de gegeven omstandigheden misschien verstandig is om het bestem mingsplan Soestereng niet in te trekken, want daardoor zou een planologisch vacuüm ontstaan dat niet zo goed te ver antwoorden zou zijn. Ik wil echter duidelijk stellen dat ook mijn fractie meent, dat de weg over de Soestereng er in de voorgestelde vorm niet moet komen. Het beleid moet erop zijn gericht om het bestemmingsplan Soestereng gaandeweg op te nemen in nieuwe bestemmingsplannen, ik heb geen antwoord gekregen op mijn vraag of het colle ge wil nagaan of de nota van aanbieding een andere opzet kan krijgen. Ik wil eerst graag een schets van de bestuurlijke aanpak en een schildering van de situatie van de gemeente (met de taken die daaruit voortvloeien), waarna de gemeen telijke taken vervolgens kunnen worden getoetst aan de fi nanciële mogelijkheden. Dat is een veel logischer construc tie dan de huidige. Het college heeft mijn betoog over de schriftelijke vragen goed begrepen. Mijn bedoeling is dat schriftelijke vragen, wanneer zij eenmaal worden gesteld, terstond in de publi citeit komen. Het college zal zijn best moeten doen om die schriftelijke vragen zo snel mogelijk te beantwoorden; er moet niet worden gewacht tot de eerstvolgende raadsverga dering, omdat de beantwoording dan in het meest on gunstige geval drie en een halve week zal duren. De ant woorden van het college moeten ook meteen worden gepu bliceerd, zodat de actualiteit op dat punt wat sterker wordt gediend. Voor zover ik mij kan herinneren is ook mijn opmerking over het vragenhalfuurtje niet beantwoord. In dit verband zij opgemerkt dat bepaalde punten met betrekking tot de werkwijze van de raad - bij voorbeeld het afdelingsonder- zoek en het vragenhalfuurtje - wellicht kunnen worden be sproken in een gesprek tussen u, mevrouw de voorzitter, en de fractievoorzitters, want ik geef toe dat hetgeen de heer Visser heeft gezegd over het afdelingsonderzoek ook van betekenis is; ik kan mij goed voorstellen dat hij als eenling voor handhaving van dat afdelingsonderzoek pleit. Ik meen dat wij deze zaken gewoon nog eens rustig met elkaar moe ten bepraten. groep ging v schoo te do< zegge, deur 1 wij hc samer Ik hel boom (Ik vi: reeds denbc 234

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1974 | | pagina 235