hees tweede fase zien wij min of meer eenzelfde pakket als in Overhees eerste fase. Daaruit blijkt wel dat wij het met punt 5 van de basis-leidraad helemaal eens zijn. Punt 6 heeft betrekking op de vrije schoolkeuze. Er zou den moeilijkheden met een vrije schoolkeuze kunnen ont staan, wanneer Kerckenlandt niet wordt gebouwd, omdat er dan wellicht scholen in de oude wijken zullen zijn die leeglopen. Op dit punt is overleg met de ouders noodzake lijk. In punt 7 van de basis-leidraad van de drie fracties wordt feitelijk gezegd, dat men de gemeente mooi en groen wil houden en daarmede is het college het eens. De heer VAN EE: Het gaat mij om het feit dat er een stuk is geproduceerd door de politieke partijen en ik meen dat u dat stuk reeds in uw algemene betoog had moeten meene men. De heer DE WILDE: Bij die mening sluit ik mij graag aan; inhoudelijk zijn wij het helemaal niet oneens en het beleid ondersteunen wij dan ook graag. In uw beschouwingen had u mijns inziens wel even kunnen aansluiten aan die zeven punten. Wanneer u wat u nu hebt gezegd in de stukken had gezet, was de zaak wat mij betreft oké geweest. De VOORZITTER: Een gedeelte staat wel in de stukken, zij het verborgen. Dames en heren. De heer Visser heeft gezegd dat iedereen van te voren moet kunnen meepraten. Dat betekent dat de heer Visser streeft naar een totale participatiedemocratie en ik zie het niet helemaal zitten, wanneer iedereen zou moe ten meepraten. De stuurgroep welzijnszorg bekijkt op het ogenblik het gehele terrein van de welzijnszorg. In die stuur groep trachten wij het meepraten in een breder vlak te trek ken, maar ik geloof niet dat de heer Visser en het college het helemaal eens zullen worden over de mate van partici patie van 25.000 Soesters. De heer De Wilde zij erop gewezen dat wij een organisatie in tijd van het ontwikkelingsplan hebben. De verwachting is dat volgend jaar november de definitieve behandeling van het ontwikkelingsplan in de raad zal kunnen plaats vinden. Behandeling van het voorkeursmodel zal in juni 1975 plaats vinden. Het komt mij voor dat dat voorkeursmodel mooi gelijk kan oplopen met het ontwerp-besterhmingsplan Zui- dereng. Het bestemmingsplan Zuidereng en de vestiging van ons dorpscentrum zijn zaken die van wezenlijke betekenis zijn voor het verder in elkaar klonteren of niet in elkaar klonteren van de gemeente Soest. Ik heb het een beetje betreurd, dat de vertegenwoordiger van de C.D.A.-fractie toch niet verder is ingegaan op mijn vraag waar de heer Van Poppelen de indruk vandaan haalt, dat ook het college van gedeputeerde staten niet zo erg is ingenomen met onze werkwijze. Ik kan mij voorstellen dat de heer Oldenboom zegt „nu ja, wanneer die indruk niet zo is, is die niet zo", maar wanneer erbij wordt gezegd dat een ander college niet erg tevreden is, dan had ik toch graag wat aanknopingspunten gekregen, want ik vind dat er sprake is van een soort van beschuldiging. Misschien wil de heer Oldenboom bij hoofdstuk V alsnog een verduidelijking ge ven van de mening van de C.D.A.-fractie. Gevraagd is om in een commissie of in bepaalde commis sies te spreken over eventuele personeelsuitbreidingen. Er is duidelijk aangedrongen op personeelsbesparing,maar op het ogenblik zouden wij in de sector van de ruimtelijke or dening best wat mensen meer kunnen gebruiken. Men kan zich echter afvragen wat wij met die nieuw aangetrokken personeelsleden gaan doen, wanneer wij over de top van het ontwikkelingsplan heen zijn. Voor een sector als de ruimtelijke ordening, waarin men helemaal moet ingroeien, is het uitermate moeilijk iemand tijdelijk aan te trekken, want de betrokkene moet ook nog worden ingewerkt. Met die moeilijkheid zitten wij. Voor de ruimtelijke ordening moeten wij duidelijk eigen mensen hebben die langzamer hand in het werk ingroeien. Bijna altijd staan wij voor het feit dat wij op het ogenblik meer mensen kunnen gebruiken, maar dat wij minder mensen nodig hebben, wanneer het werk over is. De heer VAN EE: Er is natuurlijk een tussenoplossing mo gelijk, want er zijn voldoende bedrijven die personeel ter beschikking stellen om in gemeentedienst te gaan werken. Het bedrijf waarin ik werkzaam ben stelt personeel aan an dere bedrijven ter beschikking voor een aantal jaren. Dat betekent niet dat dat bedrijf bepaalt hoe de gemeente moet gaan werken; neen, de gemeente krijgt een medewerker - een tijdelijke functionaris - ter beschikking. De gemeente moet, wanneer duidelijk is dat er sprake is van een tijdelijke taak, het totale werk uitbesteden of er moet een functiona ris voor bepaalde tijd worden aangenomen. Ik kan mij zelfs voorstellen dat Soest een medewerker van een andere ge meente leent voor een bepaalde tijd. De VOORZITTER: Die laatste mogelijkheid hebben wij in derdaad wel eens geprobeerd, maar dat is op dit moment een onmogelijkheid gebleken. Het gaat om mensen die ge kwalificeerd zijn in de ruimtelijke ordening. Wij moeten mensen hebben die voorschriften kunnen ontwerpen en een toelichting kunnen schrijven. De betrokkenen zullen - reke ning houdend met de visie van de betrokken afdeling en de contacten met de verschillende technische diensten - goed moeten kunnen functioneren in het geheel. Dit punt wil ik best nog eens bespreken in de commissie voor de ruimte lijke ordening. De ambtenaren kunnen dan, zoals zij dat al tijd doen, meepraten. De commissieleden kunnen het pro bleem bespreken met de deskundige ambtelijke medewer kers. Ik heb het gevoel dat men deze zaak iets te gemakke lijk ziet. Er moet nl. worden gewerkt in teamverband; de mensen moeten ingroeien in een afdeling. Op de afdeling algemene zaken is een uitstekende medewerker weggegaan, maar wij hebben gelukkig een uitstekende medewerker te ruggekregen. Wij hebben echter te maken gehad met een gap van een paar maanden niemand. Wanneer drie maanden van te voren bekend is dat een bepaalde medewerker weg gaat, kan men gaan adverteren, maar het is nooit zo, dat men het voor elkaar krijgt om een goede kracht binnen drie maanden ergens anders vandaan te halen. Bovendien moet de nieuw aangetrokken functionaris nog worden ingewerkt. Die moeilijkheid acht ik ook aanwezig, wanneer uitvoering wordt gegeven aan de gedachte van de heer Van Ee, maar deze gedachte wil ik erg graag in de commissie voor de ruim telijke ordening bespreken, want ik vind het de moeite waard om gezamenlijk te zoeken naar de juiste oplossing; voorkomen moet worden dat wij over drie a vier jaar het ge voel hebben dat wij een té grote top hebben opgebouwd. Ik meen dat de kwestie van de openbaarheid van de verga deringen van de commissie voor de ruimtelijke ordening in de commissie moet worden besproken. Met de heer De Wil de meen ik dat er in de commissie voor de ruimtelijke orde ning ook zaken kunnen zijn die op een bepaald moment nog niet in de openbaarheid kunnen worden gebracht. Op den duur zullen alle zaken met betrekking tot de ruimtelijke or dening naar buiten komen, maar het kan noodzakelijk zijn om bepaalde zaken op een zeker moment nog niet naar bui ten te brengen. Voor de raadsleden zelf lijkt het mij op be paalde momenten ook niet prettig, wanneer hun denkpa troon naar buiten komt, terwijl het nog mogelijk is dat zij hun standpunt wijzigen. Er moeten mijns inziens dan ook mogelijkheden zijn om elkaar in de stilte van het beraad nog het een en ander te vertellen. 237

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1974 | | pagina 238