de normen moeten blijven voldoen, zodat grenzen aan menselijke activiteiten die het milieu bei'nvloeden - in negatieve zin beïnvloeden - moeten worden gesteld. Ten slotte concludeert de nota dat de hoge kosten die een verantwoorde inrichting van ons land vergt, nopen tot het stellen van prioriteiten. Deze uitgangspunten zijn niet zo nieuwlichterig als zij misschien op het eerste gezicht lijken. Ook uw raad heeft deze gedachten - zij het in andere woorden en op beschei dener schaal - al vaak vertolkt en ik meen dat in ons pla nologisch handelen deze ideeën ook al terug te vinden zijn. Als wij aan dit alles toevoegen de totaal veranderde bevol kingsprognoses, zouden wij misschien met alle inzichten van vandaag beslissingen, jaren geleden genomen, wel on gedaan willen maken, want de „ruimte" is ook in onze gemeente geen abstract gegeven, maar een concrete wer kelijkheid, een deel van het bestaande milieu (nu citeer ik de Urgentienota milieuhygiëne), waaraan soms een an dere functie wordt gegeven, soms nieuwe functies wor den toegevoegd, of waarvan bestaande functies worden versterkt. Deze gedachte dat je dikwijls achter de ontwikkelingen aanholt, kan wel eens frustrerend werken, want elk plan dat wij maken is een schakel in een keten, een fase in een nooit eindigend proces. Deze fases steeds op de juiste manier in te vullen en ons plan goed te laten verlopen, is niet gemakkelijk, zeker niet, omdat een gemeentelijke overheid geen baas is in eigen huis. Wij, de gemeente, heb ben een soms bar lastige toeziende voogd, de provincie. Wij moeten coördineren met de rijksoverheid; dan weer moeten wij, zeggen ze - en die „ze" zijn de opeenvolgen de ministers van binnenlandse zaken, die het allen weer anders zien -, gewesten gaan vormen. Wij moeten voorts gemeenschappelijke regelingen aangaan, stichtingen op richten en subsidies verlenen die gekoppeld zijn aan rijks subsidies. Voor onze eigen financiën zijn wij sterk afhan kelijk van de centrale overheid. Als het „lokale" bestuur zo „in de tang" blijft - u herin nert zich de brochure van de Vereniging van Nederland se Gemeenten van verleden jaar „De Gemeenten in de tang" -, dan wordt een „eigen" taak voor de gemeente erg moeilijk en dan wordt ook een herwaardering daarvan erg moeilijk. Ik las in een van de laatste nummers van „De Nederland se Gemeente" een artikel van prof. Kleijn, oud-burge meester van Meppel, getiteld: „Hoe gaat de kromme bui gen? Hij zegt daar ergens: „De overheid" - en ik vertaal bet hier graag in: de gemeente - „heeft een opgaaf. Haar opgaaf is die van de tuinier: terugsnoeien, een op gaaf die zorgvuldig en kundig moet worden uitgevoerd, willen er geen gevaren gaan dreigen van misvorming, ver nieling en doodgaan. Anderzijds is groeiend gewas mees tal taai, kan een verstandige ingreep niet alleen goed ver dragen, maar pleegt er zelfs in gunstige zin op te reage ren, wanneer de snoei deskundig wordt uitgevoerd. Op dit laatste komt alles aan. De grote moeilijkheid is, dat, terwijl een plant niets kan terugdoen, zich niet kan verzetten en niet rebelleert, een maatschappij vol mensen wél lawaaiig pleegt te reageren. Het belangrijkste probleem naast het vinden van de juiste snoeimethoden, zal dan ook zijn de maatschappij en de mensen van de noodzaak van het snoeien te overtuigen, het snoeien zo te organiseren dat het geloofwaardig wordt en niet tot onrechtvaardigheden leidt." Dames en heren, leden van de raad. Misschien bloeien in een nabije toekomst nieuwe structu ren op en vinden er verheugende vernieuwingen plaats. Wij weten het allemaal in het leven en ook bij het beleid van de overheid niet meer zo goed als wij het meenden te weten in het begin van de 60-er jaren, toen wij een plan tot zelfs het jaar 2000 aan het uitstippelen waren. Wij hoeven echter niet bang te zijn voor onzekerheden, omdat het leven met onzekerheden nu eenmaal met het mensenlot verbonden is. De toekomst is een gesloten boek. In een wereld, zo in ontwikkeling, zo bezig met herstructurering, zal Soest, en zal ook de gemeenteraad van Soest, maar een heel, heel klein plaatsje innemen. Maar wij zullen wel met open ogen en vooral met open harten datgene in ons op moeten nemen wat de burger van Soest bezig houdt en proberen in ons beperkte deeltaakje in het grote geheel te activeren, te selecteren en te coördineren. Het politieke handwerk dat u bedrijft, vraagt offers, ze ker tegenwoordig, en er is dikwijls moed voor nodig zich voor de politiek te blijven inzetten. Ik hoop van harte dat de raad van Soest nu én in zijn samenstelling na de verkiezingen, veel onderling ver trouwen en gezamenlijke visie op zal brengen om Soest te leiden in onze gecompliceerde samenleving. Ik wens Soest en al zijn inwoners en in het bijzonder u en al onze medewerkers mét alle dierbaren een gezegend 1974." Mevrouw ORANJE-ENTINK spreekt hierna als volgt: „Mevrouw de voorzitter! Ik mag u namens de raad van Soest dank zeggen voor uw bijzonder helder beleidsstuk, waarin de nieuwe structuren van onze maatschappij op doemen en waarin u het opnoemen van dorre cijfers hebt nagelaten. Die cijfers hebben wij apart voor ons ge kregen. Wij danken u bijzonder voor al het werk dat u hieraan hebt verricht en voor het op een rij zetten van het wel en wee van onze goede gemeente. Dat onze be volking ondanks de grenzen aan de groei met nog een paar honderd personen is toegenomen, is toch wel ver heugend. Het verheugt ons ook bijzonder dat het burge meestersechtpaar thans ook inwoner van Soest is gewor den. Aan de inzet van de raad van Soest behoeft u niet te twijfelen. Zowel de raad als geheel als elk raadslid af zonderlijk zet zich in om in een goed samenspel met het college het wel van de gemeente te behartigen." De VOORZITTER stelt vervolgens aan de orde: Vaststelling van de notulen van de vergadering van 10 december 1973. De VOORZITTER deelt mede dat op bladz. 175, linker kolom, 9e regel van onderen het woord „effecten" moet worden vervangen door: „effect". Voorts moet op bladz. 177, linker kolom, in plaats van het drie maal ge bruikte woord „Zuidereind" worden gelezen: „Zuider- eng". De notulen worden, met inachtneming van de aange brachte wijzigingen, zonder hoofdelijke stemming vast gesteld. Ingekomen stukken. a. Brief d.d. 3 december 1973 van de heer N. Heyning inzake de verkeerssituatie op de Van Goyenlaan met voorstel te antwoorden overeenkomstig de ter inzage gelegde concept-brief. De heer DE GROOT merkt op heel blij te zijn met de brief van de heer Heyning, maar beslist niet met de con cept-brief van het college. De heer Heyning legt hier de ge; wc De se ka: dei da; ble sch dal bai pa; sch he« var coi De ker Me krr wa: dat du< De tha sie wo raa wai we| me De de 2

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1974 | | pagina 3