De heer VAN POPPELEN vraagt of het niet beter is
om het voorstel aan te houden.
De VOORZITTER zegt dat dat niet het geval is. Het
college heeft aan het bestuur van de openbare leeszaal
en bibliotheek gevraagd of het kunstwerk mag worden
geplaatst op het perceel van de openbare leeszaal en
bibliotheek. Wanneer het bestuur van de openbare
leeszaal en bibliotheek onverhoopt neen zegt, zal even
tueel een andere plaats moeten worden gezocht, maar
dat feit behoeft de aankoop van het beeld niet tegen
te houden. Bovendien lijkt het niet waarschijnlijk dat
het bestuur van de openbare leeszaal en bibliotheek
neen zal zeggen. Tot vandaag kon dat bestuur nog niet
antwoorden, omdat het dagelijks bestuur pas begin
volgende week bijeenkomt. Het bijeenkomen van het
algemeen bestuur duurt nog wat langer.
Spreekster meent dat deze zaak niet veel moeilijkhe
den zal geven.
De heer VAN POPPELEN meent uit kranteberichten
de conclusie te moeten trekken, dat de financiële
commissie min of meer met een lachertje „ja" heeft
gezegd tegen het onderhavige voorstel. Stel dat het be
stuur van de openbare leeszaal en bibliotheek tot de
zelfde gedachten komt als de financiële commissie.
Wordt er dan iets gekocht dat met tegenzin ergens
wordt geplaatst
De heer JOOSTEN: Het bibliotheekbestuur is meer
belezen!
De heer VAN POPPELEN vraagt wat er zal gebeuren,
wanneer het bestuur van de openbare leeszaal en
bibliotheek dezelfde mening is toegedaan als de finan
ciële commissie.
De VOORZITTER meent dat de gemeente in dat ge
val een kunstwerk koopt waarvoor een andere plaats
moet worden gevonden dan het terrein van de open
bare leeszaal en bibliotheek, maar waar die symbiose
ook goed tot uitdrukking komt.
Spreekster kan zich haast niet voorstellen dat het be
stuur van de openbare leeszaal en bibliotheek niet
met graagte het aanbod tot plaatsing zal aanvaarden.
De heer DE GROOT acht een zekere inconsequentie
in de woorden van de voorzitter aanwezig. Zij heeft
gezegd dat er een andere plaats moet worden gezocht,
wanneer het bestuur van de openbare leeszaal en
bibliotheek onverhoopt zou weigeren. Zij meent dat
in de argumentatie voor de aankoop van het kunst
werk speciaal de nadruk is gelegd op de juistheid van
de plaatsing, omdat er sprake zou zijn van een ver
binding tussen lezer en boek die naar de mening van
het college zo goed aansluit bij de symboliek van het
kunstwerk.
De VOORZITTER: Dan gaan wij ergens anders heen.
De heer DE GROOT vraagt of het college meent dat
er ook elders een mogelijkheid tot verbinden is. In
dien dat het geval is, neemt hij de aangevoerde argu
menten niet zo heel erg serieus. Wanneer men per se
wil, kan men overal wel een bepaalde verbinding zoe
ken.
Het merendeel van de leden van de financiële com
missie was niet bepaald enthousiast over het voorstel.
Spreker heeft in de commissie het standpunt ingeno
men, dat hij akkoord ging, wanneer het college dat
kunstwerk zo graag wilde aankopen. Het kunstwerk
zegt zijns inziens helemaal niets. Hij heeft zich echter
getroost met de gedachte, dat er zoveel brons aan het
kunstwerk zit, dat het aankoopbedrag na verloop van
jaren zal worden gedekt door de waarde van het
brons, wanneer de geldontwaarding in dezelfde mate
als thans doorgaat.
De VOORZITTER gelooft dat het altijd uitermate
moeilijk is om de waarde van een kunstwerk te be
oordelen, want een beoordeling is vaak subjectief.
Het zal goed zijn om de opdracht niet te geven voor
dat het dagelijks bestuur van de openbare leeszaal en
bibliotheek zich heeft uitgesproken. Dat zal echter
op zeer korte termijn geschieden. Alle voorbehoud is
door het college ingebouwd.
Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aan
genomen.
88 Voorstel tot het geven van een naam aan de openbare
kleuter- en lagere school in de wijk Klaarwater.
Dit voorstel wordt zonder discussie en zonder hoofde
lijke stemming aangenomen.
89 Voorstel tot het benoemen van een hoofdleidster aan
de openbare kleuterschool „De Blokkendoos" aan de
Alb. Cuyplaan 200, alhier.
Mevrouw ORANJE-ENTINK herinnert eraan dat in
de onderwijscommissie de vraag is gerezen of al dan
niet de bepaling bestaat dat leerkrachten moeten wo
nen in de plaats waar zij werken. In de commissie
vergadering is daarover onvoldoende uitsluitsel gege
ven. Is er sprake van een voorschrift of van een stre
ven naar het binnen Soest halen van de verschillende
leerkrachten?
De heer VERHEUS zegt inmiddels te hebben begre
pen, dat er sprake is van een voorschrift. Dat voor
schrift behoeft natuurlijk niet ten eeuwige dagen
voorschrift te blijven. Wanneer er ooit iets moet wor
den veranderd, is het het voorschrift dat de leerkracht
moet wonen in de plaats waar deze werkt.
Wat de rechtspositie van de ambtenaren betreft con
formeert de gemeente zich zoveel mogelijk aan de
rijksregeling. Het verdient aanbeveling ook in dezen
de rijksregeling toe te passen. Dat wil zeggen dat
iedereen vrij is bij het kiezen van de woonplaats, mits
de betrokkene op tijd op het werk is en het werk
naar behoren kan worden uitgevoerd. Voorts bestaat
er bij het rijk recht op een gedeeltelijke reiskosten
vergoeding, wanneer de betrokkene binnen een af
stand van 25 km van de werkkring woont. Een zelfde
reiskostenvergoeding heeft de gemeente tot op zekere
hoogte ook.
Het is toch wel een heel erg ouderwetse zaak dat
iemand die bij het onderwijs werkt, strikt formeel ge
nomen kan worden verplicht in Soest te gaan wonen.
Die regeling moet zo spoedig mogelijk worden gewij
zigd.
De heer VAN EE vraagt of het niet mogelijk is dis
pensatie te vragen.
Wethouder DIJKSTRA zegt dat het college om beken
de redenen heeft afgezien van een meervoudige voor
dracht. De betrokkene treedt reeds ruim zeven maan
den als waarnemend hoofdleidster op. Zij is zonder
meer geschikt gebleken. Zij is ook bevoegd.
In de gemeentelijke verordening die het kleuteron
derwijs in details regelt, wordt bepaald dat betrokke
nen in Soest moeten wonen. Er is echter een dispen
satiemogelijkheid. Deze mogelijkheid wordt ruim ge
hanteerd, Het college gaat akkoord, wanneer iemand
in de regio van het toekomstige gewest woont. De be
trokkene woont in Zeist.
De VOORZITTER merkt op dat het in verband met
de rechtspositie van het personeel niet verstandig zou
90
76