r
Mevrouw KORTHUIS-ELIONMevrouw de voorzitter!
Ik kan mij de gedachtengang van de heer De Wilde op
zich zelf heel goed voorstellen wanneer hij zegt, dat
het gebied Kortend nog zo'n schitterend gebied is, dat
het eigenlijk behoort bij het geheel van het landelijk
gebied dat wij nu vaststellen. Maar er is een aantal ar
gumenten waarom ik toch vind, dat wij op dit ogen
blik daar niet toe zouden moeten overgaan. In de
eerste plaats weegt bij mij ontzettend zwaar, dat als
wij dat wel doen, de burger geen mogelijkheid meer
heeft om een bezwaarschrift in te dienen. Dit geldt
natuurlijk voor alle wijzigingen, maar de wijzigingen
die wij hier gisteren en vandaag hebben besproken,
waren juist aan de orde naar aanleiding van gesprekken
met burgers. Wij wisten dat er ter zake bepaalde ge
voelens van de burgers waren, Als wij onzeker waren
geweest over gevoelens van de burgers, hadden wij op
belangrijke punten zeker geen wijzigingen in het plan
aangebracht buiten toetsing van die gevoelens om.
In artikel 10 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening
staat, dat al het gebied dat buiten de bebouwde kom
valt, moet worden vastgesteld en dat dat landelijk ge
bied gaat heten. Dat neemt niet weg dat een stuk dat
ogenschijnlijk voorlopig bij de bebouwde kom zal ho
ren, straks als wij het moeten gaan bestemmen, ook
een landelijke bestemming zal kunnen krijgen. Het
lijkt mij dan ook dat wij niet aan het Kortend te kort
doen door er op dit moment geen bestemming aan te
geven. Want wij zijn helemaal vrij om straks aan dit
gebied een bestemming te geven die helemaal gelijk
waardig is aan de bestemming van het landelijk gebied.
Ik ben zeer geïnteresseerd in de bestemming die het
Kortend dan zal krijgen, maar ik geloof niet dat wij
een belemmering in de weg leggen door het nu niet in
het plan op te nemen. Ik zou er voorshands sterk voor
voelen om aan Kortend een landelijke ^temming-te ge-
sstem- ven, maar niet op dit ogenblik.
iing De heer OLDENBOOM: Mevrouw de voorzitter! De
motie verbaast ons een beetje, gezien het stadium van
oorh. discussie waarin het ontwikkelingsplan zich bevindt.
;k. Wat het ontwikkelingsplan betreft moeten er nog in
uitvoerige en diepgaande onderlinge discussies allerlei
zaken worden afgetast en moeten het voor en het te
gen van vele zaken nog aan de orde komen. Het lijkt
y mij onjuist om er nu al 'bij voorbaat één punt uit te
trekken.
Hierbij komt dat bij het nu goed te keuren plan alle
belanghebbenden alle mogelijke inspraak hebben ge-
!a had en dat wij vinden, dat dit met betrekking tot
Kortend weer moet gebeuren bij de vaststelling van
V rae bestemming van dat gebied. Wij wensen ook ten
aanzien van Kortend een optimale inspraak van de
burger. Wij zijn dan ook van mening, dat wij het voor
stel van het college om het gebied Kortend buiten
het plan landelijk gebied te houden moeten volgen.
Dit houdt natuurlijk niet in, dat het gebied Kortend
niet een agrarische bestemming of iets dergelijks zal
krijgen. Misschien krijgt het wel de bestemming
agrarische doeleinden D. Maar wij moeten niet op dit
moment de zaak overhoop halen en in disorde bren
gen, omdat men het gebied Kortend om vage redenen
veilig wil stellen. Dat lijkt mij nl. niet juist.
De VOORZITTER: Dit zijn ook de overwegingen die
bij het college leven, dames en heren. Wij willen dui
delijk de toekomstige bestemming van het gebied
Kortend graag ook tegenover andere gebieden afwe
gen.
De heer DE WILDE: Mevrouw de voorzitter! Onze
redenen zijn, in tegenstelling tot wat de heer Olden-
boom veronderstelt, natuurlijk niet vaag. Hij rmg het
met mijn argumenten niet eens zijn, dat is zijn goed
recht, maar als ik de kaart van Soest bekijk, ben ik de
stellige overtuiging toegedaan, dat Kortend duidelijk
aansluit bij het landelijk gebied. Dit is niet de een of
andere vage indruk, ik baseer dit op het bestuderen
van de kaart en op de vaststelling dat er een verband
ligt tussen Kortend en het gebied van de Birkt met het
daarbij aansluitende gebied naar de spoorlijn en ver
der naar de Eem toe.
Aangezien naar mijn mening de ontwikkeling van
Soest het beste zo zou kunnen zijn, dat wij een aan
eengesloten bebouwing van het Soesterveen krijgen
met dien verstande, dat dat niet tot aan de Wiekslo-
terweg zou kunnen, en daar ook voldoende potentië
le mogelijkheden aanwezig zijn, vind ik dat als je, zo
als ik doe, vaststelt dat een bepaald gebied echt aan
sluit bij het landelijk gebied, je de vaststelling ervan
niet moet uitstellen totdat je het over een structuur
plan hebt, maar het moet vaststellen op het moment
waarop je ingevolge artikel 10 van de Wet op de
Ruimtelijke Ordening een bestemmingsplan voor het
landelijk gebied moet vaststellen. Het is nogal logisch
dat dat een keuze betekent. Maar daarvoor zitten wij
hier ook. Ik zeg op dit moment niet dat bijvoorbeeld
de gronden ter weerszijden van de Stadhouderslaan
en het gebied achter de Koninginnelaan nu tot het
landelijk gebied moeten worden gerekend; ik vind dat
de vraag of de potentiële bebouwingsmogelijkheden
die wij daar aantreffen, ook moeten worden gereali
seerd, aan de orde moet komen op het moment waar
op de bestemmingsplannen voor de randgebieden
worden vastgesteld, Ik zeg dat aanneming van mijn
voorstel om Kortend ce incorporeren in het landelijk
gebied betekent, dat de gemeenteraad uitspreekt,
dat hij er niet over prakkezeert om Kortend tot de
potentiële bouwmogelijkheden te rekenen, dat hij
wat Kortend betreft een onverbrekelijk verband ziet
met het gebied van de Birkt, dat hij de visuele en lan
delijke openheid van Kortend wil handhaven en dat
daar verder helemaal geen studies voor nodig zijn,
ook niet in het kader van het ontwikkelingsplan. Het
is niet zo, dat, zoals de heer Oldenboom veronder
stelt, de discussie over het ontwikkelingsplan niet ver
genoeg is. De potentiële bebouwingsmogelijkheden
zijn alle bekeken en wij hebben vastgesteld, dat Kort
end niet tot de potentiële bebouwingsmogelijkheden
behoeft te worden gerekend.
De VOORZITTER: Behoeft.
De heer DE WILDE: Ja. En ik wil het er ook niet toe
rekenen. Ik heb hier geen misverstand over laten be
staan. Vanaf mijn eerste operatie in de commissie
ruimtelijke ordening weten de leden dat ik in mijn
vaandel heb geschreven, dat Kortend geen woonwijk
moet worden. In dat kader ben ik vanavond bezig te
proberen om Kortend bij het landelijk gebied te krij
gen. De heer Oldenboom mag dus niet zeggen dat het
hier vage overwegingen betreft. Neen, het zijn heel
scherpe overwegingen die ik hierbij heb.
Ik begrijp dat het verschil tussen mevrouw Korthuis
en mij is, dat zij de beslissing wil uitstellen.
De heer VAN POPPELEN: Wij ook.
De heer DE WILDE: En de heer Oldenboom wil dat
ook. Zij geven zelfs het schone vooruitzicht, dat als ik
102