worden berokkend. Misschien zou een enkele vrije
dag bij de leerlingen wel plezierig vallen, maar wij
menen dat het onderwijs ei meer bij gebaat is als het
onverminderd kan doorgaan.
De fractie van de V. V.D. gaat akkoord met het weer
helemaal op peil brengen van deze school.
Mevrouw GREEFHORST-VAN OVERDAM:
Mijnheer de voorzitter! Omdat ik naast het hoofd
van de Savornin Lohmanschool zit, wil ik graag even
zeggen dat ook wij erg blij zijn met de voorgestelde
opknapbeurt. Wij hopen echt dat de leerlingen nog
beter zullen leren en dat het hoofd er nog lang plezier
van zal hebben. Ik betwijfel of de hier op de publieke
tribune aanwezige kinderen er nog veel plezier van
zullen hebben, aangezien zij binnenkort naar het ver
volgonderwijs gaan.
De VOORZITTER: Dames en heren! Ik zou tegen
de jongelui op de publieke tribune willen zeggen:
Het kan wel zijn dat jullie van school gaan, maar zij
die na jullie komen en van de school gebruik maken,
zullen veel plezier hebben van deze verbouwing van
de school. Dit speelt mee in de door de gemeenteraad
meestal gevolgde gedachtengang die ons doet zeggen:
Kijk vooruit, want regeren is vooruitzien.
Ten aanzien van de door mevrouw Van Stiphout ge
maakte duidelijk kritische kanttekening bij de wijze
waarop het ministerie van onderwijs de plannen tot
nu toe heeft behandeld kan worden gezegd, dat het
ministerie ons dezer dagen per circulaire heeft doen
weten dat een obstakel dat nogal wat tijd in beslag
nam bij het ontwikkelen van de plannen, is opgeruimd.
Deze en dergelijke geluiden hebben blijkbaar doorge
klonken in Den Haag. In elk geval is er een eerste stap
gezet op de weg naar vereenvoudiging van de proce
dure.
De heer DE WILDE: U bedoelt de urgentieverklaring.
De VOORZITTER: Inderdaad. Die is nu niet meer
nodig.
Dat scheelt een stuk, want er was sprake van een vici
euze cirkel: je moest kredieten, een plan en een urgen
tieverklaring hebben en als het ene er niet was, moest
het andere wachten.
De heer HOEKSTRA: Mijnheer de voorzitter! Met
uw mededeling over het niet meer nodig zijn van de
urgentieverklaring ben ik heel blij voor iedereen wie
nog een verbouwing boven het hoofd hangt.
Ik meen dat er wat de onderhavige verbouwing be
treft min of meer een topsnelheid is bereikt. In juni
1974 heeft de raad tot het verlenen van de benodigde
medewerking besloten en het is nu pas mei 1975. In
de tussentijd moesten de plannen worden gemaakt
enz. Het schoolbestuur heeft de desbetreffende brief
zeer goed begeleid langs de ministeries, om in de gaten
te houden waar hij zat.
Namens de jongelui op de publieke tribune dank ik
er de gemeenteraad van harte voor, dat deze verbou
wing kan plaats vinden. Het moge dan zo zijn, dat zij
er geen plezier van zullen hebben, maar zij gunnen
hun jongere broertjes en zusjes en allen die na hen op
deze school komen, van harte het plezier om straks in
een bijna vernieuwde school les te kunnen krijgen.
Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aan
genomen.
74 Voorstel tot het instellen van beroep bij de Kroon te
gen het besluit van de minister van cultuur, recreatie
en maatschappelijk werk tot vaststelling van een aan
vullende monumentenlijst voor de gemeente Soest
(betreft Kerkpad Z.Z. 63).
Mevrouw VAN STIPHOUT-CROONENBERG: Mijn
heer de voorzitter! Onze fractie heeft een beetje
problemen met dit voorstel. Het college en de minis
ter hebben een vergissing begaan door deze 17e eeuw-
se boerderij een 18e eeuwse boerderij te noemen. De
fundamenten van deze boerderij dateren van 1630. De
eerste akte dateert van de Napoleontische tijd, dus
van de 18e eeuw.
Het verbaast mij een beetje dat het college net als de
vorige maand met betrekking tot een andere boerde
rij die eventueel op de monumentenlijst moest ko
men, zijn argumenten om bij de Kroon in beroep te
gaan zoekt in het achterblijven van de argumenten
van de minister. Ik vind dat een beetje overdadig. Wij
hebben al een beroep bij de Koon ingesteld om ach
ter de motivering van de minister te komen en dan
vind ik het een beetje te veel van het goede als op
nieuw op die manier te werk wordt gegaan
Dat wij in Soest nog weinig hebben op monumenten-
gebied, behoeft hier niet te worden bewezen. Ik meen
dan ook dat wij hetgeen wij nog hebben, zoveel mo
gelijk moeten beveiligen. Dat, zoals het college stelt,
deze boerderij zich niet meer in haar natuurlijke mi
lieu bevindt, is mede veroorzaakt door het beleid van
de raad en het college die indertijd de toen nog bij de
boerderij aanwezige wagenschuur en twee originele
hooikappen hebben laten afbreken ten behoeve van
nieuwbouw. Als men de zaak nu nog verder wil ver
storen door te bewerkstelligen dat de boerderij van
de monumentenlijst wordt afgevoerd, vind ik dat een
herhaling van een beleidsfout.
Het is mij opgevallen dat het college bij zijn motive
ring om in beroep te gaan alleen maar van emotione
le punten uitgaat, nl. het wel of niet mooi vinden
door burgemeester en wethouders. Ik vraag mij af of
het in de toekomst niet zo zou kunnen gaan, dat als
er weer een verschil van mening is met de monumen-
tendienst van het ministerie, burgemeester en wet
houders een beroep doen op een deskundige die bui
ten alle partijen staat of aan de provinciale monu-
mentendienst of de landelijke monumentendienst in
Zeist vragen wat precies de argumenten zijn om het
pand in kwestie op de monumentenlijst te plaatsen.
Ik vind het een wat vreemde indruk maken als er
steeds maar in betoep wordt gegaan op grond van de
zeer subjectieve mening van mensen die iets wel mooi
of niet nodig vinden. Ik vind dat beroepen als de on
derhavige een beetje meer met fundamentele argu
menten moeten worden ondersteund.
De heer VAN POPPELEN: Mijnheer de voorzitter!
De C.D.A.-fractie kan zich geheel verenigen met de
in 1973 door de raad gedane uitspraak en derhalve
ook met het voorstel tot het instellen van beroep bij
de Kroon. Als monumentale gebouwen op de monu
mentenlijst kunnen worden geplaatst, zoals bijvoor
beeld indertijd Het Klooster en de boerderij van Hart
man, dan moet naar onze overtuiging dat inderdaad
gebeuren. Wij moeten te dien aanzien echter wel
voorzichtig zijn, in die zin dat wij niet gevoelsmatig
een gebouw zo maar op de monumentenlijst plaatsen.
Wij moeten ook duidelijk rekening houden met de
consequenties van het op de monumentenlijst plaat
sen. In dit verband wijs ik erop dat in artikel 14 van
146