de Monumentenwet staat, dat het verboden is om
zonder vergunning van de minister of in strijd met in
een zodanige vergunning gestelde voorwaarden een
beschermd monument af te breken, te verplaatsen of
in enig opzicht te wijzigen. Dit is een belangrijk punt,
vooral wanneer het over bedrijfsgebouwen gaat. Men
moet dan ook niet coüte que coüte iedere boerderij
waarvan men denkt dat ze mooi is, gevoelsmatig op
de lijst plaatsen.
De heer VISSER: Mijnheer de voorzitter! De ons
voorgelegde brief is toch wel merkwaardig. Het colle
ge wil de motieven van de minister weten. Welnu, die
hangen aan alle overheidsgebouwen en in bibliothe
ken in afficheformaat. Het hoofdmotief is, dat wij
geen monument meer te verliezen hebben.
De onderhavige boerderij is een monument. Als het
waar is dat ze uit de 17e eeuw stamt, vind ik het
toch wel een blunder dat ze in de brief een 18e eeuw-
se boerderij wordt genoemd.
De minister zegt dat deze boerderij een monument is.
Als men hieraan twijfelt, twijfelt men aan de motie
ven niet alleen van de minister, maar ook van prins
Claus en alle mensen die in Nederland voorstaan dat
wij niet alles maar afbreken. Wanneer wij iets kunnen
behouden, moeten wij dat zeer zeker doen.
Het college schrijft in het voorstel dat er van een weer
legging van de bezwaren van de raad nauwelijks kan
worden gesproken. Welke zijn die bezwaren? Het
eerste bezwaar is dat de ligging niet fraai is. Dit is me
het motief wel. Het is net zo'n motief als het door de
minister aangevoerde motief dat het hier een monu
ment betreft. Want wie bepaalt dat de ligging niet
fraai is? Het tweede bezwaar is dat het gebouw gro
tendeels wordt omsloten door bestaande woonbe
bouwing. Dat dank je de koekoek. Als het op de
noordpool staat, is het geen monument meer.
Op pagina 2 van de brief staat dit merkwaardige zin
netje: Het pand zal zelf een woonbestemming krijgen.
Ik weet niet wat het college onder pand verstaat. Er
wonen mensen in. Ik meen dat het dan een woonbe
stemming heeft. Zo kan ik natuurlijk wel op alle slak
jes zout leggen, maar u begrijpt inmiddels wel dat ik
gewoon tegen verzending van de brief ben, aangezien
wij geen monument meer te verliezen hebben.
De heer VAN LOGTENSTEIN:Mijnheer de voorzit
ter! In de brief moet in regel 8 van onderen „plaatse"
worden vervangen door „plaatsen".
De VOORZITTER: Dames en heren! Met betrekking
tot het feit dat er in de brief sprake is van een 18e
eeuwse boerderij moet ik zeggen: Wij hebben die wijs
heid niet helemaal en alleen van ons zelf; in de aanvul
lende lijst van de minister wordt gesteld: Kerkpad Z.Z.
63, Klein Middelwijk, tot woning verbouwde 18e eeuw-
se boerderij, met gepleisterde gevels, rieten wolfsdak
en vensters van negen - en vijftien-ruitenschuiframen.
Met andere woorden: Als wij aan het jokken zijn, doen
wij dat in commissie.
Mevrouw VAN STIPHOUT-CROONENBERG: Ik
heb van de week echt alle akten doorgelezen, mijnheer
de voorzitter.
De VOORZITTER: Dat trek ik niet in twijfel. Ik ver
tel alleen hoe wij eraan gekomen zijn.
Dames en heren. Voor de opmerking van mevrouw
Van Stiphout dat het college niet zozeer heeft gefun
deerd met argumenten heb ik in zoverre gevoel, dat
als in de toekomst zich dergelijke gevallen weer voor
doen, er naar mijn mening meer dan in het verleden
is gebeurd moet worden uitgezien naar een deskundig
advies, om elke twijfel een beetje uit te schakelen en
ook elke subjectiviteit, die dan toch wel blijft, wat
minder sterk te maken. Wij hebben in het verleden
tamelijk sterk gesteund op onze vorige burgemeester,
die in deze zaken een behoorlijk inzicht heeft. Maar
hij is inmiddels in gezondheid van zijn pensioen gaan
genieten en die steun hebben wij dus niet meer.
Wij hebben als gemeenteraad in 1973 toch wel een
paar dingen gesteld die iets verder gingen dan alleen
de vraag: Vinden wij deze boerderij mooi of vinden
wij haar niet mooi? Wij vinden het een beetje onzorg
vuldig van de staatssecretaris, dat hij zonder ook
maar op enig punt van onze brief van toen in te gaan
zo maar heeft gezegd: Ik wil deze boerderij op de
monumentenlijst plaatsen. Dit is eigenlijk de ratio van
het beroep. Het is niet zo dat wij zeggen: Het is on
der geen enkele voorwaarde ook maar enigszins een
monument. Wij hebben indertijd betoogd waarom
wij dachten dat deze boerderij net niet onder de
monumenten valt. Daarop heeft de staatssecretaris
alleen maar gezegd: Ik zet haar op de lijst. Dit is
eigenlijk het punt van waaruit wij vertrokken zijn.
Vandaar dat wij het onderhavige voorstel hebben
gedaan. Nu hebben wij een reële kans dat de minis
ter eens met zijn argumenten, die wij graag zouden
kennen, op de proppen komt. Ik neem aan dat er dan
van de kant van de staatssecretaris ook enige deskun
digheid op het tapijt wordt gebracht en wie weet wat
voor argumenten daar dan uit komen die de raad er
misschien toe bewegen om ermede in te stemmen, dat
de boerderij op de monumentenlijst wordt geplaatst.
Ik wil graag even nader preciseren wat het college er
vooral toe bewogen heeft om de raad voor te stellen
om in beroep te gaan. Wij hebben als college nog wel
eens, en nu en dan misschien wel terecht, opmerkin
gen te verwerken dat zorgvuldigheid van bestuur
moet worden betracht. Een college van burgemeester
en wethouders moet ten aanzien van zijn burgers
zorgvuldigheid van bestuur betrachten. Maar ik meen
dat dit evenzo geldt voor de regering ten opzichte van
de lagere overheden. Het hoofdmotief van het college
voor het voorstel, waar ik volledig achter sta, is dat
er in dit geval geen zorgvuldigheid van bestuur is be
tracht. Dat verwijten wij de staatssecretaris en wij
willen dus gewoon in beroep gaan om alsnog een uit
spraak van hem te verkrijgen, om hem in elk geval
een eerlijke kans te geven om zich te revancheren.
Ik kan mij voorstellen dat de heer Visser, die een fer
vent voorstander is van handhaving van elk gebouw
dat een monument is of er althans dicht bijkomt,
pleit voor het niet in beroep gaan. Alleen, wij hebben
bij de behandeling van een geval aan de Eigendomweg
de indruk gekregen dat er bij het departement toch
wel zo nu en dan een merkwaardig ruime opvatting
bestaat ten aanzien van het begrip „monument". En
fin, smaken verschillen.
Mevrouw VAN STIPHOUT-CROONENBERG:
Mijnheer de voorzitter! Wij hebben vorige maand in
een beroep gevraagd of de minister duidelijk wil ar
gumenteren waarom bepaalde panden op de monu
mentenlijst komen. Onze fractie vond dat terecht en
is daarmede meegegaan. Ik vind het echter niet te
recht, dat het een maand daarna opnieuw zo wordt
gedaan. De argumentatie komt nu, want daar hebben
wij om gevraagd.
147