Ik twijfel in dit geval. Ik meen dat als je in zo'n geval twijfelt, je je op de hoogte moet stellen niet van de theoretische overwegingen, maar van het antwoord op de vraag of de omwonenden al dan niet bezwaren zouden hebben tegen het voornemen om nu eventueel een hinderwetvergunning te geven aan dit nieuwe be drijf, Het antwoord op deze vraag, de mate waarin er in dezen bezwaren bestaan en ook de inhoud van de bezwaren zijn voor mij mee van belang voor het be antwoorden van de vraag of ik in dit geval de gevraag de ontheffing al dan niet verleend zou willen zien. ïk pleit ervoor dat het college op zijn minst dezelfde pro cedure volgt als die welke in 1973 is gevolgd, dus de normale hinderwetprocedure begint, dan bekijkt wat dat oplevert, vervolgens de bezwaren weegt en zich ten slotte opnieuw afvraagt of het al dan niet verant woord is om de raad voor te stellen de gevraagde ont heffing te verlenen. Mijn twijfel wordt vooral ingegeven door de historie. Er is in het pand in kwestie sinds 1933 een bedrijf gevestigd geweest en tot drie jaar geleden was er een hinderwetplichtig bedrijf in gevestigd waaraan een hin derwetvergunning was afgegeven. Dat was een ander bedrijf dan het bedrijf dat nu de ontheffing vraagt, maar in de planologie gelden gevestigde rechten en overgangsregelingen zeer sterk. Het is niet zo, datje zonder meer kunt zeggen: Er is een verandering in privaatrechtelijke zin en dus gaan wij ons nu maar pu bliekrechtelijk opstellen, want nu hebben wij daar de kans voor. In dit geval is de hinderwetvergunning al leen om toevallige redenen vervallen. Als binnen drie jaar na het vertrek van het hinderwetplichtige bedrijf uit het onderhavige pand zich een nieuw bedrijf in dit pand had gevestigd, dan was er van een automatisch vervallen volgens de Hinderwet van de hinderwetver gunning geen sprake geweest, maar had de hinderwet vergunning nog gewoon bestaan. Ik heb mij afge vraagd of het een eis van goed bestuur kan worden genoemd dat in zo'n geval wordt gezegd: Er is geen hinderwetvergunning meer, want die is automatisch vervallen en dus geef ik nu bij voorbaat geen hinderwet vergunning. Het planologische bezwaar spreekt mij niet aan. De heer Hilhorst heeft wat dat betreft volkomen gelijk. Het perceel in kwestie is nu uit het bestemmingsplan Landelijk Gebied gebleven. Er moet een nieuw be stemmingsplan Soestduinen komen en in dat plan zal de bestemming van dit perceel aan de orde komen. Ik kan mij heel goed voorstellen dat de bestemming van dit perceel bosbouw zal blijven en dat het niet de bestemming industrieterrein krijgt, aangezien industrie daar niet hoort. Desalniettemin zal er op grond van overgangsbepalingen ten aanzien van het feit dat daar bedrijven zijn gevestigd niets kunnen worden gedaan. Ik dacht niet dat het verstandig is om wanneer er op basis van de hoofdzaak, nl. de Wet op de Ruimtelijke Ordening, niet iets aan het bedrijf in de weg kan wor den gelegd, het bedrijf iets in de weg te leggen via de Hinderwet. Ik wil niet het onderste uit de kan vragen door zonder meer te zeggen dat naar mijn mening de gevraagde ontheffing wel moet worden verleend. Wel wil ik vragen of het niet verstandig is dat het college hetzelfde doet dat het in 1973 heeft gedaan. Het lijkt mij juist dat het college eerst eens rustig bekijkt hoe het zit met dit bedrijf (ik heb de indruk dat dit be drijf de zaak een beetje heeft opgeknapt en dat het werkzaamheden van lichte aard verricht) en in welke mate via hinderwetvoorwaarden de last die er even tueel zou ontstaan, zou zijn te beperken, en dan op basis van de Zoneverordening Hinderwet de gemeen teraad een voorstel doet. Ik meen dat het voorstel dan meer handen en voeten zou hebben dan het op dit moment heeft. De heer VAN EE: Mevrouw de voorzitter! Het be treft hier grond die niet van de gemeente is. Iemand heeft op deze grond een bedrijf gehad. Nu gaan wij bestuurlijk de bestemming van deze grond wellicht veranderen. Als wij nu op deze grond de bestemming bosbouw leggen, dan kan de eigenaar ervan er niets meer mee doen, tenzij hij het aan de gemeente te koop aanbiedt. Hoe handelt de gemeente in zo'n ge val? Koopt ze de grond dan inderdaad of zegt ze, dat de eigenaar pech heeft gehad en dat ze de grond wel als bosgrond gebruikt? Als het laatste het geval is, kan de eigenaar eigenlijk alleen maar zeggen: Ik zet er een hek omheen en laat er niemand op. De heer OLDENBOOM: Mevrouw de voorzitter! In de commissie zijn wij in eerste instantie wel met het voorstel meegegaan, maar bij nader beraad wordt er wat meer genuanceerd over gedacht. Soestduinen is een bijzonder kwetsbaar gebied. In eerdere bespre kingen is gesproken over wildgroei van de woningbouw aldaar. Dit geldt natuurlijk in nog grotere mate voor de vestiging van industrieën aldaar. Verschillende in dustrieën in deze omgeving zijn een onderwerp van voortdurende zorg geweest. Wanneer er een hinder wetvergunning is vervallen, is het voor mij evenwel de vraag of de overheid daarvan gebruik mag maken. Ik weet niet of dat een kwestie van behoorlijk bestuur is. Ik meen dat het in de bestuurlijke situatie wel moeilijk komt te liggen wanneer je in het ene geval iets weigert c.q. afwijst en in het andere geval iets toe laat. Nu komen er echter nieuwe elementen naar vo ren, met name het feit dat er in het onderhavige geval op de een of andere manier met medeweten van de gemeentelijke instanties investeringen zijn gedaan, naar ik heb begrepen weliswaar met de toezegging dat dat op eigen risico gebeurde. Met het oog daarop was het naar mijn mening verstandiger geweest als de ge meente de oude procedure had gehandhaafd en dus eerst met de omwonenden was gaan praten enz. Al met al vind ik de zaak bijzonder moeilijk en ik meen dan ook, dat het verstandig zou zijn als het voorstel nu werd aangehouden en er eerst eens met de omwonenden werd gepraat, hoewel wij als ge meente natuurlijk niet helemaal op de omwonenden behoeven af te gaan, omdat een stukje planologie ten aanzien van het ten principale ongewenst zijn van industrieën in het gebied in kwestie toch moet blijven meespelen. Ik meen dat overgangsrecht is geschapen niet om een toevallige eigenaar ter wille te zijn, maar om een situa tie te gedogen ten aanzien van een activiteit die op een gegeven ogenblik ergens plaats vindt. Er worden activiteiten verricht, er zijn bestaande industrieën en die vallen onder het overgangsrecht. Ik meen dat de bedoeling van het overgangsrecht is om die industrie- en niet weg te bestemmen en niet onmogelijk te ma ken. De heer DE WILDE: Ik heb bedoeld te zeggen, me vrouw de voorzitter, dat overgangsrecht in de ruim telijke ordeningszin natuurlijk ongedaan kan worden gemaakt door bijvoorbeeld toepassing van de Hinder wet. De heer OLDENBOOM: Ja, dat heb ik begrepen.

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1975 | | pagina 193