(Progressief Soest) niet aan de geheime besprekingen
van deze club mag deelnemen.
U merkt wel: Progressief Soest deelt uw bezorgd
heid zoals vele Soestenaren dat doen Hoe de andere
fracties reageren, leest u wel in de krant, want het
college van burgemeester en wethouders is van plan
(van hun kant terecht) uw brief met een kattebelle
tje af te doen. Over drie jaar zeker op uw stem reke
nend, verblijft inmiddels met de meeste hoogachting
jegens de Soester architectuur, uw volksvertegenwoor
diger, dat ben ik dus.".
Mevrouw KORTHUIS-ELION: Mevrouw de voorzitter!
De in de brief van de heer Beijen aan de orde gestelde
onderwerpen zijn, zoals de heer Visser ook heeft aan
gehaald, in de raad verschillende keren aan de orde
geweest, in september 1974 en ook daarna. Ik zal
graag zien dat in de antwoordbrief de heer Beijen
hierop wordt gewezen, waarbij verwezen kan worden
naar de notulen van die raadsvergaderingen. De heer
Beijen zegt immers dat er niet over gepraat mag wor
den, maar dat is niet juist; de raad heeft er verschillen
de keren uitvoerig over gesproken,
Voorts vraagt de heer Beijen aan de fracties om de
achtergrond van hun standpunt. Discussies hierover
die op zichzelf bijzonder waardevol zijn, dienen ech
ter te worden gehouden op partijvergaderingen en niet
in de gemeenteraad. Ik zal graag zien dat de heer
Beijen ook hierop wordt gewezen. De heer Beijen kan
zijn vragen dan in de partijvergaderingen aan de orde
stellen. Er is immers verder niets geheimzinnigs aan.
De heer DE WILDE: Mevrouw de voorzitter! Als ik
de eerste spreker hierover was geweest, had ik gezegd
dat ik het volkomen oneens ben met het voorstel over
de wijze van afdoening. Ik had dan vervolgens aan de
raad voorgesteld de brief van de heer Beijen in bespre
king te nemen en de notulen van die bespreking een
voudig aan de heer Beijen toe te sturen. Zeker in de
situatie waarin wij ons hebben bevonden en nog be
vinden, meen ik nl. niet dat gesteld kan worden dat
de portefeuilleverdeling tot de competentie van bur
gemeester en wethouders behoort. In laatste instantie
is dat overigens natuurlijk wel het geval, maar daar heb
ik het nu niet over. Nu de heer Visser echter van u al
de gelegenheid heeft gekregen het standpunt van Pro
gressief Soest weer te geven, wil ik ook graag zeggen,
hoe de Partij van de Arbeid deze zaak bekijkt, te meer
omdat de heer Beijen in zijn brief vraagt hoe het
standpunt van de P, v.d, A in deze zaak is. De heer
Beijen stelt vragen die waarschijnlijk niet alleen bij
hem, maar ook bij andere inwoners leven en die de
moeite van het beantwoorden waard zijn.
Mevrouw de voorzitter! In juli/augustus 1974 hebben
wij gesproken over de collegevorming. Daarbij ging
het steeds om vier wethouders. Onze fractie ging er
daarbij steeds van uit - naar mijn mening ging ook de
V.V.D.-fractie hiervan uit, maar die moet maar voor
zichzelf spreken - dat de C D.A.-wethouder de porte
feuille van ruimtelijke ordening zou krijgen. Tot het
laatste ogenblik hebben wij daarnaar gestreefd, juist
ook om de portefeuille van de C.D.A.-wethouder - één
van de vier in ons denken - zwaar te maken, ten einde
daarmee de bijdrage van het C.D.A. goed tot gelding
te brengen. U weet echter hoe het gegaan is: in sep
tember 1974 zijn er maar drie wethouders benoemd.
Noch de V.V.D.-fractie, noch die van de P, v.d. A.
heeft zich toen bemoeid met de portefeuilleverdeling.
Toen de eerste vergadering van het nieuwe college van
burgemeester en wethouders was gehouden, belde de
heer De Haan mij op om de uitslag te melden, waarop
ik heb gezegd dat het mij onder de gegeven omstandig
heden een redelijke opstelling leek.
Dat heb ik herhaald op 17 oktober 1974, toen in de
ze raad een interpellatie werd gehouden door de
C.D.A.-fractie, ik verwijs naar de brief van 18 sep
tember 1974 van de C.D A.-fractie aan het college van
burgemeester en wethouders, waarin onder andere
stond:
„Hoewel de verdeling der portefeuilles binnen het
college van burgemeester en wethouders een aangele
genheid is van dit college, menen wij dat een porte
feuille als die van ruimtelijke ordening niet bij de
voorzitter behoort te berusten. De C.D.A.-fractie
vraagt, waarom de portefeuille ruimtelijke ordening
niet is toegewezen aan een wethouder
In het debat op 17 oktober 1974 heb ik de stelling
verdedigd, dat onder de toen bestaande omstandighe
den, ons allen bekend, de portefeuille van ruimtelijke
ordening het beste bij u, mevrouw de voorzitter, kon
berusten.
Na het overlijden van wethouder De Haan hebben wij
als P, v.d. A.-fractie eerst gemeend dat wij voort zou
den moeten gaan met drie wethouders. Doordat de
problemen tussen V.V.D.- en C.D.A.-fractie tot een
oplossing werden gebracht, zijn er echter toch vier
wethouders gekomen, waarmee wij overigens blij
zijn. De V V.D.-fractievoorzitter stelde toen voor,
met de vier wethouders, de burgemeester en de frac
tievoorzitters samen te komen om te spreken over de
portefeuilleverdeling; uitdrukkelijk werd dus ook de
burgemeester in de portefeuilleverdeling betrokken,
waardoor de fracties onder elkaar niet eenzijdig de
portefeuilleverdeling zouden gaan regelen. Ik vond dit
toen een goed denkbeeld, maar de oplossing van de
moeilijkheden tussen V.V.D.- en C.D.A.-fractie duur
de aanmerkelijk langer dan aanvankelijk was voorzien.
Daardoor kwamen wij in tijdnood en op een gegeven
ogenblik stelde mevrouw Korthuis, de fractievoorzitter
van de V.V.D., dan ook dat de raad zich maar niet te
veel met de portefeuilleverdeling moest bemoeien en
dat de V.V.D -fractie niet zoveel bezwaar had tegen
het behartigen van de portefeuille ruimtelijke orde
ning, door u, mevrouw de voorzitter. Mevrouw Kort
huis heeft dit tegen mij persoonlijk gezegd, maar ik
neem aan dat het hier niet om een geheime mededeling
is gegaan.
Vervolgens hoorden wij van de C.D.A.-fractie dat zij
vroeg voor haar C D A,-wethouder om alleen openba
re werken, niets meer. Ik heb mij daarover toen enigs
zins verbaasd, omdat ik mij nog goed de interpellatie
van oktober 1974 herinnerde, terwijl bij de begro
tingsbehandeling de heer Van Poppelen nog eens pleit
te voor een combinatie van de portefeuilles van open
bare werken en van ruimtelijke ordening bij één wet
houder. Toen het C.D A. zélf echter niet vroeg om de
portefeuille van ruimtelijke ordening, was er voor ons
geen aanleiding om dit wél te vragen, zodat wij ons bij
de zaak hebben neergelegd.
Overigens, gezien de personen die nu in het college
zitting hebben, lijkt het mij op dit ogenblik helemaal
niet onverstandig dat u, mevrouw de voorzitter, als
burgemeester de portefeuille ruimtelijke ordening be
hartigt. Dit is trouwens het standpunt van onze gehe
le fractie. Ik meen hiermee het standpunt van de
P. v.d. A.-fractie duidelijk te hebben weergegeven.
240