De heer DE WILDE: Maar als gedeputeerde staten een
bestemmingsplan afwijzen en zich daarbij baseren op
een door provinciale staten vastgestelde beleidslijn die
uitgedrukt wordt in een streekplan, kan men wél in be
roep gaan. Men kan dus niet direct tegen een streek
plan in beroep gaan, maar op deze wijze wél indirect.
Op die manier kan men zich dus wel tegen een streek
plan verzetten.
De VOORZITTER: Dat is juist. Ik meen dan ook dat
wij ons nu moeten gaan verzetten tegen het besluit
van gedeputeerde staten en nu in beroep moeten gaan.
De heer VISSER: U hebt zoeven gezegd, mevrouw de
voorzitter, dat u in het kader van de inspraak bij het
nieuwe streekplan Utrecht-Oost hebt geprotesteerd
tegen de streekplangrens.
De VOORZITTER: Inderdaad, dat hebben wij gedaan.
De heer VISSER: Is dat indertijd ook gedaan toen
het oude streekplan, het streekplan dat nu nog geldig
is, aan de orde was?
De VOORZITTER: Dat streekplan is al heel lang gel
dig.
De heer DE WILDE: Het is al in 1965 vastgesteld
door provinciale staten.
De heer VISSER: En heeft de gemeente ook toen al
geageerd tegen die bewuste streekplangrens?
De VOORZITTER: Bij de voorbereiding van dat streek
plan is door gedeputeerde staten zélf gesteld, dat die
bewuste streekplangrens flexibel zou zijn. Gedeputeer
de staten zagen toen nl. zelf ook in dat er niet een har
de grens te trekken was. Dat ligt anders als men met
bij voorbeeld een bos te maken heeft; dan is het lo
gisch om te stellen dat langs het bos de streekplan
grens komt te liggen en dat tot die lijn het stedelijke
gebied mag komen. Dit alles was echter niet het ge
val met de streekplangrens waar het nu om gaat en
daarom hebben gedeputeerde staten toen, voor 1965,
in het overleg zelf gesteld dat de grens flexibel zou
zijn.
De heer VISSER: Maar ik heb erop gewezen dat ge
deputeerde staten u op 16 januari 1974, vier maanden
voordat het bestemmingsplan Overhees in de raad
kwam, al hebben gewaarschuwd en erop hebben aan
gedrongen dat u rekening hield met die streekplan
grens.
De VOORZITTER: Ja, nu gaat u weer ineens naar
1974; wij hadden het echter over de voorbereiding
van het in 1965 vastgestelde streekplan. Toen is door
gedeputeerde staten zélf gesteld dat de streekplan
grens flexibel zou zijn. Met het oog daarop acht ik het
logisch dat de raad in 1974 bij de vaststelling van het
bestemmingsplan Overhees eveneens van een flexibele
streekplangrens is uitgegaan.
Wat de toekomstige streekplangrens betreft weten wij
nu natuurlijk geen van allen hoe die eruit zal komen
te zien in het nieuwe streekplan Utrecht-Oost. Wel
blijft overeind staan dat een streekplan alleen een be
leidslijn aangeeft, zodat een streekplangrens geen hard
gegeven kan zijn. Gedeputeerde staten zullen bij de
goedkeuring van bestemmingsplannen afwegen, of
een gemeente het recht heeft over een bepaalde streek
plangrens heen te gaan met bebouwing. Op dit ogen
blik hebben gedeputeerde staten de bewuste streek
plangrens als hard gegeven aangenomen in de afwe
ging; wanneer de groei van de Nederlandse bevolking
de laatste jaren anders was gelopen, hadden gedepu
teerde staten overigens waarschijnlijk een ander stand
punt ingenomen.
De heer DE WILDE: Als de heer Visser bedoelt te
stellen dat ons standpunt nu, anno 1975, veel sterker
zou zijn als de gemeente in 1965 in beroep was ge
gaan tegen het toen vastgestelde streekplan - dat was
toen mogelijk, want het ging om een streekplan oude
stijl - ben ik het daarmee eens. De gemeente is bij
voorbeeld destijds ook tegen de weg om de Noord in
beroep gegaan,
De VOORZITTER: Naar ik heb begrepen is de ge
meente in 1965 niet in beroep gegaan tegen het toen
vastgestelde streekplan, omdat in het vooroverleg is
gesteld dat de streekplangrens op drie punten - onder
andere op het punt waar het nu vanavond om gaat -
flexibel zou zijn. Dit was niet het geval met de weg
om de Noord en daartegen is de gemeente dan ook
wél in beroep gegaan.
De heer DE WILDE: Gedeputeerde staten beroepen
zich op een andere interpretatie van het streekplan,
maar het is mogelijk dat u gelijk hebt.
De VOORZITTER: Bovendien is de provincie akkoord
gegaan met de structuurschets van de gemeente uit
1967 die uitgaat van woningbouw in de derde en vier
de fase van Overhees.
De heer De Wilde heeft over die structuurnota gezegd,
dat het gaat om een achterhaalde zaak. In dat ver
band heeft hij ook kritische geluiden laten horen over
de cijfers op blz. 4 van het beroepschrift. Nu gaat het
hier om het minimum groeimodel en bovendien heb
ben wij de ervaring opgedaan dat men bij het in be
roep gaan tegen een afkeuring door gedeputeerde sta
ten het materiaal dat men heeft gebruikt bij de op
stelling van het bestemmingsplan, moet gebruiken,
omdat de Kroon dit materiaal ook gebruikt bij haar
beslissing. Als de Kroon dit niet zou doen, zou zij ook
wel erg ver gaan, want in het algemeen heeft de Kroon
de taak om na te gaan of een bepaalde beslissing in
de toen geldende omstandigheden juist is geweest of
niet. Ambtshalve kan de Kroon overigens - omdat de
Kroon veel mag, naar mijn smaak soms té veel wat
het toetsen betreft - wel rekening houden met gewijzig
de omstandigheden, maar daarop zijn wij ook inge
gaan in ons beroepschrift. In ieder geval is het duide
lijk dat, ook uitgaande van nieuwe cijfers, waarbij men
er rekening mee zal moeten houden dat op bepaalde
plaatsen door een toenemend milieu-bewustzijn niet
gebouwd zal worden, de derde en de vierde fase van
Overhees bebouwd zullen moeten worden.
De heer De Wilde heeft de heer Visser al beantwoord
over de inspraakmogelijkheden bij het streekplan
Utrecht-Oost, Het is gelukkig helemaal niet zeker dat
de provincie de indertijd vastgelegde streekplangrenzen
ook in het nieuwe streekplan zal opnemen. Niet eens
kan ik het zijn met de opmerkingen van de heer Vis
ser over de werkgelegenheid in de regio. Inderdaad
moeten heel wat bedrijven sluiten of de werkgelegen
heid verminderen, maar wij hopen toch niet dat de
werkloosheid lang zal duren, terwijl wij voor alle men
sen die hier wonen, in de regio werkgelegenheid zullen
moeten scheppen. Anderzijds moet er ook onderdak
komen voor de mensen die hier in de regio werken.
De heer Van Poppelen heeft nog gevraagd hoe het zit
met de opvangfunctie voor de regio van de gemeente
Soest. Ik ben van mening dat wij, als wij bouwen in
Overhees en het bouwen op verschillende andere
plaatsen nalaten, amper de woningnood in Soest en
de toekomstige woningbehoefte van Soestenaren zul
len kunnen dekken. Ik meen dan ook dat de Kroon en
264