jaar naar een andere school moeten. Het heeft alleen maar zin als de kinderen kort na Nieuwjaar in de nieuwe school kunnen, zodat zij daar nog lange tijd in kunnen zijn. De heer VISSER: Mevrouw de voorzitter! Ik blijf vol houden dat het kwalijk is dat de keuze op Bredero is gevallen, omdat de andere drie aannemers niet de kans hebben gehad om aan te tonen dat men ook half fe bruari de school zou kunnen opleveren. Elke aanne mer zal daarin reëel zijn, omdat hem anders allerlei boetes boven het hoofd hangen die altijd in bepaalde clausules in het contract worden vastgelegd. Op 4 juli 's middags is in de commissievergadering ech ter besloten om voor Bredero te kiezen; dat keur ik af. De heer SMIT: Mevrouw de voorzitter! Aan het adres van de heer De Wilde merk ik op dat hij zich, wat betreft de personen die in het geding zijn, beter kan verstaan met de heer Van den Brakel. De heer DE WILDE: Het gaat mij helemaal niet om de personen, maar om het systeem van aanbesteding. Personen zijn bij mij helemaal niet in het geding. De heer SMITIk sta volledig achter de wijze waarop in dit geval de aanbesteding is geschied, mevrouw de voorzitter. Overigens zal ik nog wel graag van de heer Visser horen dat hij zich bij het gebruiken van de term „C.D.A.-commissieleden" in vraag 3 duidelijk heeft verslikt en dat hij dit staande de vergadering terugneemt. De VOORZITTER: Dat is al gebeurd, mijnheer Smit; de heer Visser heeft deze woorden al teruggetrokken. Nadat haar gebleken is dat geen der leden meer het woord verlangt over het aan de orde zijnde agenda punt, sluit de VOORZITTER de bespreking. 183 Initiatiefvoorstel van de heren H.J. Goote en K. de Wilde namens de P. v.d. A.-fractie ter verbetering van de inspraak in het ruimtelijk beleid. De heer GOOTE: Mevrouw de voorzitter! Ik wil graag eerst kort toelichten waarom wij met dit voor stel gekomen zijn. Onze fractie heeft geconstateerd - gisteren is dat van verscheidene zijden naar voren ge bracht - dat er op het punt van de inspraakprocedu res nog veel verbeterd kan worden. Als voorbeeld be hoef ik slechts te verwijzen naar het geheel ontbreken van een inspraakprocedure bij het plan Zuidereng. Ook het ontwikkelingsplan kan hierbij als voorbeeld dienen. Uit met name de gang van zaken rond het plan Zuider eng heeft onze fractie de conclusie getrokken dat er bij de bevolking een sterke behoefte bestaat om mee te denken en mee te bepalen, hoe hun directe leefomge ving eruit moet komen te zien. Wij staan daar positief tegenover, hetgeen onze fractievoorzitter ook gisteren reeds heeft gezegd. Onze fractie heeft hieruit de conclusie getrokken dat het noodzakelijk is om op dit punt organen te schep pen. Dat is de reden voor indiening van het initiatief voorstel. Daarnaast wil ik graag ingaan op de inhoud van het voorstel dat bestaat uit twee delen die nauw verband met elkaar houden, nl. enerzijds het instellen van een planologische inspraakcommissie en anderzijds het openbaar maken van de commissie voor ruimtelijke ordening. Wat moeten wij onder inspraak verstaan, mevrouw de voorzitter? Daarvoor wil ik de Raad van Advies voor de Ruimtelijke Ordening citeren uit zijn advies inzake het betrekken van de bevolking bij de vorming van het ruimtelijk beleid, een stuk uit 1970. Daarin staat onder andere het volgende: „Aan het begrip inspraak zijn de volgende elementen te onderscheiden. a. Er dient een georganiseerde gelegenheid te zijn voor de bevolking om meningen en gedachten te uiten ten aanzien van uitgangspunten en beleidsvoornemens. b. De bevolking dient daarbij ook de mogelijkheid te hebben in discussie te treden met bestuurders en ont werpers. c. De bevolking mag verwachten dat hetgeen bij de inspraak naar voren komt, ook binnen redelijke gren zen van invloed zal zijn op de uiteindelijk te nemen beslissing". Zoals u ziet, mevrouw de voorzitter, bevinden wij ons in goed gezelschap als wij dit onder inspraak ver staan. Wat wij met de planologische inspraakcommissie wil len, is juist het scheppen van een instrument waarmee de bevolking deze inspraak kan uitoefenen. Een in spraakcommissie zoals wij die bepleiten, is overigens helemaal geen nieuwe vondst. Ook in het advies van de Raad van Advies voor de Ruimtelijke Ordening uit 1970 wordt de instelling van een dergelijk orgaan reeds aanbevolen. Met nadruk wil ik stellen dat wij als eerste taak van de inspraakcommissie het ontwikkelingsplan zien. Als wij nl. bij het ontwikkelingsplan niet de moge lijkheid van een goed georganiseerde inspraakproce dure scheppen, hoeft het helemaal niet meer, aange zien het ontwikkelingsplan de hoofdlijnen voor de toekomst zal aangeven. Juist daar is inspraak het meest noodzakelijk. Het is niet de bedoeling dat deze commissie in de be voegdheden van de raad gaat treden. Dat blijkt ook uit het stuk zelf. De uiteindelijke beslissingsbevoegd heid behoort te liggen bij de gekozen vertegenwoor digers, dus bij de raad. De commissie is alleen een on afhankelijk adviesorgaan. Wel zal de raad het dienen te motiveren wanneer hij van de adviezen van de com missie afwijkt. Mevrouw de voorzitter! Ik wil graag van de gelegen heid gebruik maken om in te gaan op de opmerkin gen die de heer Visser gisteren aan het voorstel heeft gewijd. Hij heeft daar weinig goede woorden voor over gehad en is weinig enthousiast. Dat verbaast mij. Bij de begrotingsbehandeling voor het jaar 1974 heeft de voorganger van de heer Visser nl. de suggestie ge daan om een soort dorpsbouwkundig adviesorgaan te creëren, een onafhankelijk van de raad werkend ad viesorgaan waarin deskundigen en belangstellende bur gers zitting zouden kunnen hebben. Deze suggestie is in de kern gelijk aan het voorliggende voorstel van ons. Het college is toen helaas niet op deze suggestie inge gaan. Uit de woorden die de heer Visser heeft ge sproken, begrijp ik echter dat Progressief Soest inmid dels van standpunt veranderd is en iets dergelijks niet meer op prijs stelt. Graag kom ik eens luisteren op de door de heer Visser aangekondigde inspraakavond om te horen of anderen bij hem ook die mening zijn toegedaan. Vervolgens het tweede deel van ons voorstel, nl. het openbaar maken van de vergaderingen van de commis sie voor ruimtelijke ordening. Dit hangt nauw samen met het eerste deel van het voorstel. De discussie tus sen de raad en de planologische inspraakcommissie zal onzes inziens nl. voor een belangrijk deel via de com missie voor de ruimtelijke ordening moeten lopen. In deze constructie is het niet denkbaar dat dit achter ge- 271

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1975 | | pagina 272