tot aan de achtergevelrooilijn kan worden gebouwd, mits de goede goothoogte wordt aangehouden. Dan zou een ontzettend veel lelijker situatie ontstaan. Ik meen dat wij daarom de vrijheid kunnen vinden om de gevraagde schonere oplossing (en voor de buren in verband met de zon minder bezwaarlijke oplossing) toe te staan. Met betrekking tot de onderhavige kwestie is de frac tie niet volledig eensgezind. Daarom verzoek ik om hoofdelijke stemming. De heer VISSER: Mijnheer de voorzitter! Ik val van de ene verbazing in de andere. Ik heb de notulen van de raadsvergadering van 16 januari jl. bij mij. Ook in die vergadering is de bouwaanvraag van de heer Diek- man behandeld. Toen heeft de heer Blaauw onder an dere gezegd: „Zouden wij in de toekomst in nieuwe bestemmings plannen en eventueel ook in de oudere, niet iets rui mer moeten interpreteren, waardoor bijvoorbeeld kleine verbouwingen en aanbouwsels die niet storend zijn en door de schoonheidscommissie niet worden ver worpen maar nu op grond van een bestemmingsplan moeten worden afgekeurd, gemakkelijker kunnen wor den toegestaan? Het verheugt mij dat mevrouw Korthuis deze zienswij ze min of meer onderstreept en dat de V.V.D. dit standpunt nog steeds is toegedaan. Ik ben wel verbaasd over het standpunt van de heer De Wilde die destijds nogal tegen mij is te keer gegaan. Er zijn woorden als „formalistisch" en „bureaucra tisch" gebruikt toen ik een lans brak voor het verzoek van de heer Diekman. Aan het einde van de behande ling van het betrokken agendapunt heb ik destijds dan ook gezegd: „Mevrouw de voorzitter. Ik vind het diep treurig, dat de P. v.d. A. een dergelijke formalistische opstelling hanteert." Bij het zojuist behandelde voorstel inzake het beroep van de Nederlandse Fotografische Industrie brak de heer Goote een lans voor wat meer soepelheid; ik was stom verbaasd dat de heer De Wilde met het standpunt van de heer Goote instemde. Kennelijk is hij niet meer zo formalistisch, hetgeen te prijzen valt. Op 16 januari jl. heb ik naar aanleiding van dit geval ook gezegd: „Als niemand van de omwonenden enig bezwaar heeft tegen realisering van hetgeen het onderhavige gezin wil en als je dit gezin alleen maar kan helpen, dan is het diep treurig wanneer je het laat afweten alleen maar omdat het niet past in de regels." Sinds die tijd is er veel veranderd. Ik heb uit krante- berichten begrepen dat de nieuwe wethouder Hoek stra ook wat minder formalistisch is gaan denken, wanneer het belang van de mensen in het geding is. (In dit verband denk ik aan het geval Daniels op de Ir. Menkolaan). Ik kan mededelen dat gisteren bij de gemeente de goedkeuring van het bestemmingsplan Soestdijk is binnen gekomen en dat de bezwaren van de heer Diek man gegrond zijn verklaard. Dat wist de heer De Wil de waarschijnlijk nog niet. Daaruit blijkt eens te meer dat ik in januari jl. gelijk had. Toen bleek na hoofde lijke stemming dat niemand met mijn standpunt in stemde. Ik was derhalve de enige die heeft voorzien dat het provinciaal bestuur het bezwaar van de heer Diekman gegrond zou verklaren. Sinds die tijd zit mij nog wel een opmerking van de voorzitter dwars. Nadat ik mijn gehele verhaal had af gestoken zei zij: „Ik zou de heer Visser toch in overweging willen ge ven om een studie te maken van de Wet op de Ruim telijke Ordening en de achtergronden van deze wet." Die opmerking heeft mij enorm dwars gezeten. Uit al le stukken blijkt nu immers dat de voorzitter een aan tal regels (vooral juridische) toch niet zo stipt heeft toegepast. Nu distantieert iedereen zich wel van de brief van de heer Beijen (hij heeft de dingen niet zo netjes gezegd), maar een zaak als de onderhavige zal je maar overkomen! Dat is misschien niet de schuld van de voorzitter alleen, maar wel van het gehele col lege en van de commissie voor de beroepschriften. Het gaat thans slechts om één individueel geval, maar men moet zich eens indenken wat er kan gebeuren, wanneer veel grotere en belangrijkere dingen aan de hand zijn, zoals bijvoorbeeld het bestemmingsplan Zuidereng of straks het ontwikkelingsplan 1974. Het zal je maar gebeuren dat het bepaalde in de Wet op de Ruimtelijke Ordening dan op een zelfde manier wordt gelezen. In dit verband wijs ik er nog op dat de heer Diekman drie maanden heeft moeten wachten voordat hij eindelijk antwoord kreeg. In de Wet op de Ruimtelijke Ordening wordt een termijn van twee maanden genoemd. Waarom kreeg de heer Diekman pas na drie maanden antwoord? De heer VAN LOGTENSTEIN: Mijnheer de voorzit ter! Het is buiten kijf dat de heer De Wilde de situa tie heel erg duidelijk heeft uitgelegd. Er zou geen be zwaar zijn wanneer het zou gaan om een uitbreiding achter het huis van 3 meter diep (met een bepaalde goothoogte) en daaraanvolgend nog een uitbouw van 3 meter. De toestand is echter anders, want een zoda nig bouwplan is niet ingediend. Daarom dient een andere toetsing plaats te vinden. De vraag is of, gelet op het ingediende bouwplan, nog wel integraal het bepaalde in artikel 10, de leden 1 en 2, kan worden toegepast. In het geval van de heer De Wilde zou een simpele vrijstelling van artikel 10, lid 2, sub h en e voldoende zijn om het bouwplan te realiseren. De aanvraag betreft feitelijk een uitbreiding van het huis en aan deze uitbreiding wordt een stuk aange bouwd, zodanig, dat de totale uitbreiding een diepte van 6 meter heeft en deze diepte is niet in overeen stemming met de voorschriften. Wij kunnen natuur lijk formeel handelen en zeggen: „dat mag niet en daarmede uit". Om verschillende redenen zijn wij echter dieper in de zaak gedoken ten einde de achter gronden te kunnen bekijken. Wij blijven formeel vasthouden aan onze opvatting dat het plan van de architect absoluut in strijd is met het huidige bestemmingsplan. De heer DE WILDE: Dat is dan uw interpretatie, maar ik meen dat het, met de mogelijkheden die arti kel 10 biedt, volkomen in overeenstemming is met dat bestemmingsplan. Ik deel niet de uitspraak van het college dat er niet meer dan 3 meter achter de be staande achtergevel kan worden gebouwd. Dat wil ik in alle duidelijkheid zeggen. De heer VAN LOGTENSTEIN: Dan deelt u dus één van de voorschriften niet! De heer DE WILDE: Neen, dat is niet het punt waar om het draait. 284

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1975 | | pagina 285