Mijns inziens laten de voorschriften toe dat het ver
zoek van de heer Diekman wordt ingewilligd. Dat is
een beleidskwestie.
De heer VAN LOGTENSTEIN: Het is dus niet zo dat
die vrijstelling is gegeven. Ik betwijfel zelfs of het ge
ven van die vrijstelling juridisch mogelijk is, zoals de
heer De Wilde en mevrouw Korthuis beweren. Je kunt
nl. juridisch niemand verplichten om van een bepaal
de vrijstelling gebruik te maken.
De heer DE WILDE: Dat kan wel.
De heer VAN LOGTENSTEIN: Dat kan niet.
De heer DE WILDE: Kijk maar naar de tekst van arti
kel 10, lid 2, sub e. Daar staat duidelijk dat het kan.
De heer VAN LOGTENSTEIN: Maar juridisch kun je
dat nooit afdwingen.
De heer DE WILDE: Dat beweer ik ook niet.
De heer VAN LOGTENSTEIN: Ik wil in dit geval al
leen mijn mening tegenover die van de heer De Wilde
plaatsen.
Mevrouw KORTHUIS-ELION: Ik wil iets verhelde
ren, opdat de heer Van Logtenstein niet op een fout
spoor doorgaat.
Volgens de bepalingen van lid 1 kan een en ander niet
worden gerealiseerd en dat wordt door de eiser ook
niet gesteld. Hij doet echter een beroep op twee ont
heffingen. Wanneer hij een grote uitbreiding zou ma
ken (conform lid 1 met een goothoogte van 4,5 meter),
heeft hij slechts één ontheffing nodig, nl. alleen voor
de uitbouw. Bij de huidige aanvraag heeft hij twee ont
heffingen nodig, nl. één voor de uitbouw en één voor
de uitbreiding. In lid 2 worden allerlei bevoegdheden
gegeven. Ik heb deze zaak besproken op de secreta
rie. Men gaf toe dat er twee ontheffingsmogelijkheden
zijn, maar men schijnt er bij de opstelling van het be
stemmingsplan van te zijn uitgegaan dat of de ene
ontheffing zou worden verleend of de andere, maar
dat nooit beide ontheffingen tegelijk zouden worden
verleend. Een en ander blijkt echter niet uit de be
woordingen van het plan.
Uit de tekst van lid 2 blijkt dat er twee bedoelingen
mogelijk zijn, terwijl het gemeentebestuur er slechts
één heeft bedoeld. Ik meen dat de burger voor wie
een en ander niet duidelijk is, in juridische zin aan
spraak kan maken op een andere interpretatie dan het
gemeentebestuur bedoelt. Daarom gaat het. De vraag
is of het gemeentebestuur in zijn beleid wil afwijken
van wat het heeft bedoeld toen de regels werden op
gesteld. Het college zal nooit hebben gedacht dat
iemand twee ontheffingen voor hetzelfde huis zou
aanvragen. In de tekst van lid 2 staat dat zowel voor
het één als voor het ander een ontheffing kan worden
verkregen. Als gevolg van deze niet zo strakke formu
lering kan de burger een beroep doen op deze beide
ontheffingsmogelijkheden. Dat is juridisch mogelijk
en daarom is het een kwestie van beleid of het college
aan het verzoek wil voldoen
De heer VAN LOGTENSTEIN: Ook met dat stand
punt zijn wij in conflict geweest. Wij hebben dezelfde
discrepantie gezien tussen al die voorschriften. Er
zijn voorschriften en er zijn vrijstellingen. De commis
sie voor de beroepschriften is duidelijk uitgegaan van
de intentie bij de opzet van de vrijstellingen; de com
missie meent dat één keuze uit het pakket van vrijstel
lingen mogelijk is.
Mevrouw KORTHUIS-ELION: Dat is een beleidsbe
slissing en geen juridische beslissing!
De heer VAN LOGTENSTEIN: Ik stel ook niet dat
wij het absolute gelijk aan onze zijde hebben. Het is
goed dat wij deze zaak nog eens toetsen aan de ge
dachten die leven. Wij zijn duidelijk uitgegaan van de
intentie bij de opzet van de voorschriften. Die inten
tie is getoetst met de opstellers van de voorschriften.
Zij hadden duidelijk de intentie weggelegd in plaats
van de gebruiksmogelijkheden in meervoudige zin.
In dat geval zal het inderdaad een erg moeilijke zaak
zijn om, de procedure volgend, in stand te houden
wat op het ogenblik in het advies staat Dat advies kan
dan juridisch worden aangevochten.
Ik voel mij gesterkt door wat de heer De Wilde op 16
januari onder meer heeft gezegd. Hij was toen nogal
sterk in zijn uitspraken, want hij zei onder andere:
„Wat voor een toestand van rechteloosheid en wille
keur van bestuur zou dat worden."
Dat is één van zijn slotzinnen. Ook daarom meende
ik dat er strikt moest worden vastgehouden aan de
voorschriften. Ik heb beluisterd dat sommige raadsle
den dat op het ogenblik niet helemaal willen.
De heer Visser heeft de vorige keer een pleidooi ge
houden voor de inwoningsmogelijkheden en zijn mo
tieven om toentertijd met het bouwplan in te stem
men zijn geheel anders dan de thans door hem naar
voren gebrachte motieven. Ik zou deze motieven op
dit moment ook niet aan elkaar gekoppeld willen zien.
Er ontstaat een stuk gelegenheidsplanologie, wanneer
men instemt met de aanvraag. Daaraan wil de commis
sie voor de beroepschriften niet medewerken.
Ik meen dat de door de heer Visser bedoelde goedkeu
ring van gedeputeerde staten alleen betrekking heeft
op de achtergevelbouwgrens; zij is niet integraal van
toepassing op dit bouwplan
De heer DE WILDE: Mijnheer de voorzitter! Ik ben
het helemaal eens met het standpunt van mevrouw
Korthuis, dat het juridische beroep op de interpreta
tie van artikel 10 niet houdbaar is. Dat heb ook ik
geprobeerd in eerste instantie duidelijk te maken. Dat
heeft er niets mee te maken dat wij, zoajs de heer Van
Logtenstein veronderstelde, geen voorschriften zou
den willen hanteren. Wij willen juist wel voorschriften
hanteren.
Bij het lezen van de stukken is het mij opgevallen, dat
er onderscheid wordt gemaakt tussen de letterlijke in
terpretatie en de bedoeling van het voorschrift. Een
van de ambtelijke adviseurs zegt: De letterlijke inter
pretatie is dat het kan binnen de voorschriften,maar
het is nooit de bedoeling geweest, In dit verband rijst
de vraag of de voorschriften dan wel goed zijn gefor
muleerd, Het gaat nu om de toepassing van voorschrif
ten die blijkbaar ontwikkelingen mogelijk maken die
niet volgens de bedoeling zijn van het college en mis
schien ook volgens de bedoeling van de toenmalige
raad, want ik ben er niet bij geweest toen die voor
schriften in juli 1974 zijn gemaakt.
Zolang de voorschriften luiden zoals ze luiden is het
juridisch niet mogelijk om bezwaar te maken tegen
de toepassing van vrijstelling op de twee punten zoals
mevrouw Korthuis die heeft uiteengezet.
Er is gewezen op uitspraken die ik vroeger heb gedaan.
Ik betreur het dat de heer Visser zich tegenover mij
opstelt zoals hij thans heeft gedaan. Hij heeft mij toen
verweten dat ik een formalist en een bureaucraat was.
Nu stelt hij precies het tegenovergestelde. Ik heb toen
geprobeerd duidelijk te maken dat voorschriften er zijn