om te worden nageleefd. In dat verband heb ik ook de
nu door de heer Van Logtenstein geciteerde uitspraak
gedaan en die uitspraak houd ik recht overeind. De
heer Visser is toen op de tour van oma gegaan. Ik heb
geprobeerd hem daarin een beetje te volgen, omdat ik
zijn opmerking op zich zelf niet onaardig vond, maar
langs die weg komt men natuurlijk niet aan rechtvaar
dige beslissingen toe.
Ik heb de zaak thans nog anders bekeken dan in janua
ri jl. In januari jl, ging het om een beslissing van het
college die door de raad moest worden getoetst. Nu
gaat het om een beroepschrift. Ik heb destijds het ge
voel gehad dat de interpretatie van de voorschriften
inderdaad moest leiden tot een afwijzing. Ik heb mij
nu gek geprakkiseerd over deze zaak, want ik meen dat
er kan worden gesproken van een buitengewoon moei
lijke casus. Na dat prakkiseren ben ik tot de conclusie
gekomen dat ik mijn in januari jl. ingenomen stand
punt niet kan handhaven. Ik ben tot de conclusie ge
komen die ik zojuist heb uiteengezet. Dat heeft er
niets mede te maken, dat ik mij niet aan de voor
schriften zou willen houden en dat heeft ook niets te
maken met rechteloosheid.
Het bouwplan is welstandshalve goedgekeurd. Wij zou
den, wanneer het bouwproject niet aanvaardbaar zou
zijn, het college kunnen volgen, omdat er sprake zou
zijn van een wanproduct. Het bouwplan is echter wel
standshalve goedgekeurd. Nadat ik de situatie ter
plaatse heb bekeken heb ik het gevoel dat het plan
ook best kan worden uitgevoerd. Ik handhaaf dan
ook mijn standpunt dat de raad er verstandig aan doet
om het college uit te nodigen de gevraagde bouwver
gunning te geven, uiteraard met toepassing van arti
kel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
De goedkeuring van gedeputeerde staten betekent nog
niet dat er sprake is van een rechtskrachthebbend
plan, want nu gaat de tervisielegging van gedeputeerde
staten beginnen en dat betekent dat ook de Kroon nog
eventueel kan worden ingeschakeld. Die goedkeuring
is dan ook niet zo interessant. Interessant is dat wij
een bestemmingsplan hebben vastgesteld en dat wij
vooruitlopende daarop de gevraagde bouwvergunning
kunnen geven. Ik zou het erg verstandig vinden wan
neer wij dat zouden doen.
Mevrouw KORTHUIS-ELION: Mijnheer de voorzitter!
Ik kan mij heel goed het standpunt van het college be
grijpen, omdat het steeds is uitgegaan van de bedoe
lingen bij de opzet van het bestemmingsplan. Ik ver
oordeel het college dan ook geenszins, omdat het tot
een andere opvatting dan ik is gekomen.
In de stukken komen echter drie tot vier juridische
onjuistheden voor, Ik meen dat dat niet weer mag ge
beuren, want dat is ontoelaatbaar.
Stel dat wij besluiten de bouwaanvraag van de heer
Diekman niet goed te keuren. Dan heeft de welstands
commissie intussen wel al dit plan bestudeerd. De
volgorde is mijns inziens verkeerd. Ik meen dat het
college zich eerst dient uit te spreken over de vraag of
een bouwaanvraag al dan niet acceptabel is. Het is on
zin om, wanneer men van tevoren het standpunt is
toegedaan dat een zaak in juridische zin niet haalbaar
is, de welstandscommissie voor veel geld werk te laten
verrichten. Wellicht heeft het college een bepaalde re
den voor de gekozen volgorde.
De VOORZITTER: De door u bepleite volgorde is nu
in ieder geval niet toegepast.
De heer VAN LOGTENSTEIN: Mijnheer de voorzit
ter! Wij hebben dezelfde moeilijkheden met de voor
schriften gehad en duidelijkheid in de voorschriften is
dan ook absoluut wenselijk; bij nieuwe bestemmings
plannen zullen de voorschriften een stuk duidelijker
moeten zijn en wellicht kunnen de voorschriften
voor het bestemmingsplan Soestdijk nog duidelijker
worden gemaakt.
De heer DE WILDE: Dat kan niet, want dat kunt u
alleen aan de Kroon vragen.
De heer VAN LOGTENSTEIN: Bij beschouwing van
de bouwaanvraag is ook in ogenschouw genomen of
een oplossing van het probleem binnen de normale
voorschriften mogelijk is. Die vraag hebben wij vol
mondig met ja beantwoord. In dat verband kan de
vraag worden gesteld of, wanneer binnen de voor
schriften een oplossing mogelijk is, een oplossing
moet worden toegestaan die niet aan de voorschriften
voldoet.
Persoonlijk ben ik voorstander van een bepaalde strak
ke regulering van bouwvoorschriften, waarbij de toe
passing soepel kan zijn. Ik meen echter dat de voor
schriften als leidraad moeten worden aangehouden.
De volgorde van inschakeling van de welstandscom
missie is eigenlijk geen vraag aan de commissie voor
de beroepschriften. Ik hoop echter niet dat een wijzi
ging van de volgorde zal leiden tot een toename van
zaken die moeten worden behandeld door de commis
sie voor de beroepschriften.
De heer VAN POPPELEN: Mijnheer de voorzitter!
Wij hebben het ook zeer moeilijk met dit stuk. Wij
hebben de bouwaanvraag destijds afgewezen om te
voorkomen dat bepaalde burgers met grote uitbouwen
komen, waardoor naastwonende burgers helemaal
worden ingebouwd. Onze intentie is toen duidelijk ge
weest het beschermen van de burgers. Wij menen dat
moet worden gekozen tussen de ene ontheffingsmoge
lijkheid en de andere ontheffingsmogelijkheid, maar
in dit geval is er sprake van en-en.
Ik vraag mij af of wij er goed aan doen het onderhavi
ge voorstel in stemming te brengen. Het verdient mijns
inziens aanbeveling om de hele zaak nog eens op haar
juridische merites te bekijken. Ik vind het persoonlijk
een moeilijke zaak dat een lid van de commissie voor
de beroepschriften de kwestie in juridische zin moet
verdedigen, terwijl de intentie van het raadsbesluit
duidelijk anders is geweest. Ik vraag mij dan ook af of
het niet verstandiger is om het voorstel thans aan te
houden.
De heer VERHEUS: Mijnheer de voorzitter! Mevrouw
Korthuis heeft erop gewezen dat de bouwaanvraag
door de welstandscommissie is goedgekeurd. In de juri
dische commissie was er een meningsverschil over de
door het college toegepaste volgorde. Formeel dient
een bouwvergunning te worden aangevraagd bij het
college. Het college bepaalt of die bouwvergunning in
planologische zin kan worden afgegeven. De bouw
aanvraag moet door de welstandscommissie op de
esthetische mogelijkheden worden bekeken. Deze
commissie brengt advies uit aan het college. Het colle
ge kan dit advies eventueel naast zich neerleggen en
toch een bouwvergunning afgeven. In het onderhavige
geval is wel gebleken dat die volgorde - eerst de wel
standscommissie en dan het college - fout is. Een
bouwvergunning wordt immers niet aan de welstands
commissie gevraagd, maar aan het college.
In de juridische commissie is toegezegd dat het college
deze zaak nader zal bekijken. Ik meende dat de burge
meester het met deze onjuiste gang van zaken ook niet
eens was.