op een goed moment auto's tegenkomen die moeten draaien of moeten achteruitrijden, omdat zij aan een puzzelrit deelnemen. Dat vinden wij voor het milieu niet goed. Ik denk dat de heer Visser dit antwoord kan onderschrijven. Vraag 2 luidt: „Bent U met mij van mening dat het van onzorgvul dig bestuur getuigt deze mensen zo voor voldongen feiten te plaatsen." Er is geen sprake van onzorgvuldig bestuur. Langza merhand zijn wij ertoe overgegaan om aanvragen voor nieuwe ritten af te wijzen, terwijl wij in andere geval len hebben gezegd „dit weggetje nog wel en dit wegge tje niet". Het is onze bedoeling om ten slotte te zeg gen „geen enkel weggetje meer". Onze beslissing is onder meer afhankelijk van de te kiezen route, terwijl het ook gebeurt dat er voor een Soester vereniging nog voor één keer een uitzondering wordt gemaakt, wanneer het gaat om een kleine puzzelrit met weinig auto's. Het streven is er echter op gericht om zo veel mogelijk een einde te maken aan de puzzelritten. Vraag 3 luidt: „Met welke commissie van bijstand heeft U over deze materie overleg gepleegd? Er heeft met geen enkele commissie overleg plaats ge vonden. Er is sprake van een zaak van openbare orde; in het kader van de uitvoering van de Wegenverkeers wet zijn bepaalde taken aan het college opgelegd. Vraag 4 luidt: „Waarom heeft U deze vereniging op mijn dringend verzoek voor dit jaar niet alsnog toestemming gegeven na hun uitdrukkelijke belofte volgend jaar Soest niet meer aan te doen? Ik geloof niet dat deze vraag juist is gesteld, zodat ik er ook geen juist antwoord op kan geven. Voor een rit die zich uitstrekt over meer gemeenten, wordt met betrekking tot de ontheffing van het verbod geen be slissing genomen door het college van Soest, maar door het college van gedeputeerde staten De praktijk in dergelijke gevallen is aldus: het college van gedepu teerde staten schrijft een briefje aan de colleges van de betrokken gemeenten met de vraag of er bezwaar bestaat tegen het berijden van met name genoemde wegen voor een puzzelrit. In het onderhavige geval heeft het college van Soest geadviseerd de voor Soest gevraagde ontheffing niet te verlenen. Kort geleden hebben gedeputeerde staten ondanks een negatief ad vies van het college van Soest toch een bepaalde rit toegelaten. Vraag 5 luidt: „Wilt U Uw besluit motiveren? Ik meen dat het na vorenstaande uitleg niet meer no dig is mijn besluit nader te motiveren. Vraag 6 luidt: „Hoe denkt U in de toekomst dergelijke onzorgvul digheden te voorkomen? Burgemeester en wethouders menen dat er geen sprake is van onzorgvuldigheid en deze vraag kan ik derhalve niet beantwoorden. De heer VISSER: Mevrouw de voorzitter! Waarom is het besluit van het college niet aan de pers bekend ge maakt, zodat de verenigingen tijdig op de hoogte wa ren van het standpunt van het college De VOORZITTER: Dames en heren! Er is sprake van een langzaam aan ombuigen van het beleid van het col lege en niet van een besluit van het college waarin wordt gezegd dat in de toekomst geen enkele rit meer wordt toegestaan. Wij vragen de politie altijd om advies en de politie heeft ons geadviseerd om, onder meer ten bate van het milieu, aan de afbouw van de puzzelritten te wer ken. De volgende vragen zijn afkomstig van de P. v.d. A.- fractie. Wethouder PLOMP: Mevrouw de voorzitter! De door de P. v.d. A -fractie gestelde vragen luiden: „1. Is het juist dat, na oplevering van de in aanbouw zijnde school in Overhees, geen vierde en hogere klas sen in het gebouw gevestigd zullen worden? Zo ja, 2. Is het College, met mij, van mening dat dit een on gewenste situatie zou zijn en welke maatregelen denkt het College te nemen om deze situatie te voorkomen? De heer GOOTE: Mevrouw de voorzitter! Deze vra gen zijn naar voren gekomen tijdens een hearing die onze fractie heeft gehouden in Overhees. In deze wijk bleek over deze punten grote verontrusting te bestaan bij een aantal mensen. Vandaar dat ik graag een dui delijk antwoord krijg. Wethouder PLOMP: Mevrouw de voorzitter! Ik hoop de P, v.d. A -fractie, afgezien van de achtergrond, hoe dan ook een duidelijk antwoord te geven. Het is inderdaad juist dat na oplevering van de in aan bouw zijnde school in Overhees geen vierde en hogere klassen in het gebouw zullen worden gevestigd. Deze zaak is besproken met de hoofden van de openbare basisscholen, de besturen van de bijzondere basisscho len en de gemeenschappelijke schoolraad. Afgespro ken is dat het basisonderwijs in Overhees met ten hoogste twee leerjaren - eerste en tweede klas - zou starten. Het protestants-christelijk onderwijs heeft daarop besloten de kinderen onder te brengen op de Insingerschool en de prof. Waterinkschool Het rooms-katholieke onderwijs heeft de leerlingen voor de lagere leerjaren uit Overhees ondergebracht op de Sint Willibrordusschool in Soest-Zuid. De Van der Huchtscholen hebben geen klassen geopend, terwijl het openbaar onderwijs met twee leerjaren is gestart in de tweeklassige noodschool aan de Weegbreestraat. Na oplevering van de nieuwe school zal het openbaar onderwijs derhalve met twee leerjaren - eerste en twee de klas - starten Het onderwijzend personeel gaf er de voorkeur aan dat een school geleidelijk in haar jasje groeit. Boven dien zullen de bestaande scholen niet plotseling van hun leerlingen moeten worden beroofd. In Soest heeft een volksverhuizing naar Overhees plaats gevonden en in dit verband moet men dit deel van het antwoord zien. Overplaatsing van leerlingen uit de vijfde en zesde klassen wordt door zowel ouders (nu blijkt niet door alle ouders) als onderwijzend personeel onjuist ge acht in verband met de voorbereiding voor het voort gezet onderwijs. Het overplaatsen van een leerling uit de zesde klas is uit onderwijskundig oogpunt niet juist. Gelet op het vorenstaande kan moeilijk worden ge sproken van een ongewenste situatie; de zaak is dui delijk met belanghebbenden doorgesproken en een ieder heeft gelegenheid gehad om zijn mening ken baar te maken. 300

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1975 | | pagina 301