Het is een algemeen aanvaard principe geworden om
de ouder wordende mens zo lang mogelijk in zijn
huis en zijn eigen omgeving te laten. Een grote hulp
daarbij zou zijn, wanneer er wat soepelheid wordt be
tracht met het aanleggen van een telefoon. Een tele
foon is voor de oudere mens die zelfstandig blijft wo
nen, een onontbeerlijk artikel. Mij is wel eens gezegd
dat men daarover in Amsterdam heel anders denkt
dan in andere gemeenten.
Het is belangrijk dat een ouder wordend persoon de
telefoon kan grijpen om contact te zoeken. Op die
wijze kan de eenzaamheid worden bestreden. Boven
dien kan de bejaarde op deze wijze een ander vragen
boodschappen voor hem te doen, wanneer hij of zij
zelf - bijvoorbeeld wegens slecht weer - de deur niet
uitkan. Wat zijn terzake de bijstandsnormen en wel
ke hulp kan worden verleend bij het laten aanleggen
van een telefoon door een bejaarde?
Sinds 1 december kennen wij de Pas 65. Ik heb de
indruk dat een zeer hoog percentage ouderen inmid
dels in het bezit is van deze pas. Welke zijn de moge
lijkheden die de ouderen met deze pas in Soest kun
nen bereiken? Mij is alleen bekend dat er op de bus
dienst van Tensen gebruik kan worden gemaakt van
deze pas. Moet Tensen de financiële lasten van het
gebruik van die pas dragen of draagt de hogere over
heid bij? Het is mij bekend dat er wat brieven zijn ge
schreven over de mogelijkheden van de pas; is daar
over al iets bekend?
Wethouder mevrouw VAN STIPHOUT-CROONEN-
BERG: Mevrouw de voorzitter! De telefoons voor
de bejaarden is een zeer trieste zaak, want daarvoor
zijn richtlijnen. Tot verleden week kwam een echt
paar dat samen ouder was dan 140 jaar in aanmer
king voor gratis telefoonaanleg; overige bejaarden
kwamen slechts in aanmerking, wanneer er sprake
was van ernstige ziekte of andere noodsituaties. Ver
leden week hebben wij van de minister nieuwe richt
lijnen gekregen; bejaarden kunnen geen aanspraak
meer maken op een gratis telefoonaanleg, behalve
wanneer er sprake is van levensgevaar. Ik kan mij
nauwelijks voorstellen dat men op dit punt in een an
dere gemeente soepeler is, want de gemeenten moe
ten zich houden aan de richtlijnen van de minister.
Een gemeente die zich niet aan de richtlijnen houdt,
zal zelf de kosten voor haar rekening moeten nemen.
Enige tijd geleden hebben wij allerlei instellingen en
organisaties aangeschreven om te melden op welke
wijze zij zouden kunnen medewerken aan een nuttig
gebruik van de Pas 65. Ik weet niet hoeveel antwoor
den er binnen zijn.
Mevrouw Oranje behoeft zich niet ongerust te maken
over de positie van de vervoersbedrijven, wanneer zij
mensen met een Pas 65 vervoeren, want de verhezen
zijn niet zo groot; de bejaarden maken nl. over het al
gemeen slechts tijdens de voor de vervoersbedrijven
stille uren gebruik van het openbaar vervoer.
De heer VERHEUS: Mevrouw de voorzitter! De tekst
bij volgnummer 9.24 (bladzijde 165) eindigt als volgt:
„Binnen afzienbare tijd is een rijkssubsidieregeling
voor peuterspeelzalen te verwachten."
Zal die subsidieregeling zodanig zijn dat de op onze
begroting staande post kan vervallen? Zijn de woor
den „binnen afzienbare tijd" letterlijk bedoeld of is er
sprake van een ambtelijke term?
Mevrouw KORTHUIS-ELION: Mevrouw de voorzit
ter! Ik heb begrepen dat voor iedere peuterspeelzaal
op het ogenblik f. 2.500,- beschikbaar wordt gesteld.
Heeft het college dat bedrag geincasseerd? Ik vraag mij
af of doorberekening aan de peuterspeelzalen nood
zakelijk is of dat de gemeente dat bedrag kan aftrek
ken van het gemeentelijke bedrag dat voor de peuter
speelzalen ter beschikking wordt gesteld. In het laatste
geval zou het geld ergens anders voor kunnen worden
gebruikt. In ieder geval moeten wij dat bedrag wel
incasseren.
Wethouder mevrouw VAN STIPHOUT-CROONEN-
BERG: Mevrouw de voorzitter! Wij hebben al geïn
casseerd. Er is inderdaad sprake van een bedrag van
f. 2.500,— per peuterspeelzaal.
Wij hebben met het bestuur van de stichting peuter
speelzalen gesproken. Wij hebben gezegd dat de sub
sidie van de gemeente wordt verstrekt als voorschot
op de rijkssubsidie. De huidige rijkssubsidieregeling is
een voorlopige regeling; de minister heeft toege
zegd dat er in 1977 een definitieve regeling zal ko
men.
Bij de peuterspeelzalen doet zich het afschuwelijke
feit voor dat de leidsters en hulpleidsters zwaar wor
den onderbetaald. Dat vinden wij een onaanvaard
bare zaak. Langzamerhand zal het salaris van deze
leidsters naar de landelijke norm moeten groeien. Wij
hebben de stichting derhalve toegezegd, dat een deel
van die rijkssubsidie kan worden gebruikt om het sa
larispeil van de leidsters iets op te krikken. Toegezegd
is dat de stichting een nieuwe begroting zal indienen
waarin naar ik meen een salarisverhoging van 15% zal
worden verwerkt. De salarisachterstand zal naar ik
meen in drie jaar worden bijgewerkt.
Mevrouw GREEFHORST-VAN OVERDAM: Mevrouw
de voorzitter! Onder volgnummer 9.32 (bladzijde
167) is een bedrag van f. 30.000,- geraamd voor een
opbouwwerker. Het was toch de bedoeling dat die
door de P.U.S.W. werd benoemd?
De VOORZITTER: Maar wij moeten wel betalen.
Wethouder mevrouw VAN STIPHOUT-CROONEN-
BERG: Dat is onze bijdrage.
De heer VISSER: Mevrouw de voorzitter! Ik heb zo
juist gehoord dat die opbouwwerker in het Soester-
veen zal worden te werk gesteld.
Wethouder mevrouw VAN STIPHOUT-CROONEN-
BERG: Die post heeft niets met het Soesterveen te
maken; wij hebben een opbouwwerker voor de ge
meente Soest gevraagd.
De heer VISSER: Dat is dan nog mooier.
Mevrouw de voorzitter. Ik zou het betreuren wanneer
dat bedrag van f. 30.000,- een jaar blijft liggen; in de
nota van aanbieding stelt het college immers op blad
zijde 10:
„De rijksbegroting voor 1976 geeft echter weinig
hoop op een spoedige realisatie."
Wat zijn nu de plannen? Wanneer denkt het college
van het rijk te horen te krijgen dat de opbouwwerker
kan worden aangesteld? Wat gebeurt er met het geld,
wanneer die opbouwwerker niet komt? Ik vermoed
dat wij de opbouwwerker zelf wel kunnen betalen,
wanneer wij er nog f. 30.000,- bij doen.
In de nota van aanbieding merkt het college op, dat
een opbouwwerker het overleg tussen bewoners en ge-
386