Wij werken nu met een structuurplan van 1967 en er
is sedertdien zoveel veranderd, in feitelijke omstandig
heden, maar ook in opvattingen, dat het dringend no
dig is een nieuwe beleidslijn op planologisch gebied
vast te stellen.
Wat wij vanavond doen en wat wij over enige tijd zul
len doen, te weten de vaststelling van het bestem
mingsplan Zuideteng, heeft duidelijk met het ontwik
kelingsplan voor heel Soest te maken,
(Mogen wij weten hoe het ontwerp-bestemmingsplan
Zuidereng door de provinciale instanties is ontvan
gen? Haalt het college de planning volgens welke dit
bestemmingsplan Zuidereng juni a s aan de raad ter
vaststelling zal woiden aangeboden?
Het plan Zuidereng is een structuurbepalend element
in het ontwikkelingsplan Daarin ligt het hoofdcen
trum van de gemeente met het nieuwe raadhuis. Om
dat goed bereikbaar te maken zal er een beslissing
moeten vallen over de Centrumweg. Dat zijn zeker be
langrijke elementen, welke de ruimtelijke structuur
van de hele gemeente in sterke mate mee bepalen.
Het verband tussen het ontwikkelingsplan en dit be
stemmingsplan Landelijk Gebied is heel duidelijk
aanwezig. Om maar één voorbeeld te noemen: het
bestemmingsplan Landelijk Gebied geeft antwoord op
de vraag welke gebieden de gemeenteraad wil rekenen
tot de bebouwde kom, dus tot de stedelijke bebou
wingssfeer, en welke delen de gemeenteraad landelijk,
landschappelijk, open en vrij van stedelijke bebouwing
wil houden. Dat is een beleidsvraag van de eerste or
de. Het antwoord op deze vraag is bepalend voor de
ruimtelijke inrichting van de gemeente Soest. Het ant
woord is mede afhankelijk van de vraag of de gemeen
te sterk dan wel matig/langzaam moet groeien. Naar
mate de raad van deze gemeente een sterke groei
voorstaat zal de neiging om de bebouwde kom te ver
groten ten ongunste van het landelijk gebied toene
men, Vanavond geven wij daarom bij de vaststelling
van dit plan mede antwoord op een aantal kernvragen
welke bij het ontwikkelingsplan aan de orde komen.
Hoe zien wij de toekomstige ruimtelijke structuur van
deze gemeente' Welke belasting, wat inwonertal, we
genstructuur, industriële ontwikkelingen recreatieve
taakvervulling betreft, verdraagt het natuurlijke milieu
van Soest? Welke waarde kennen wij toe aan de in
standhouding van landschappelijk waardevolle gebie
den, aan de openheid van het landschap? Het zijn
deze kernvragen, waarmede de overheid, gezien vele
verschijnselen, die erop wijzen, dat wij in het verleden
een te grote wissel trokken op de draagkracht van het
natuurlijke milieu, thans worstelt.
Waarom maak ik deze opmerkingen? Omdat hope
lijk - het wate te wensen, misschien ten overvloede -
het belang van de vanavond te nemen beslissingen
daarmede wordt onderstreept. Maar ook, omdat in te
genstelling tot hetgeen wij nu doen: van de delen
Zuidereng en Landelijk Ge1 ed naar het geheel, het
structuur plan voor de hele gemeente Soest, het toch
eigenlijk logischer en mogelijk ook beter was ge
weest, dat eerst het ontwikkelingsplan was vastgesteld
en daarna de lijn voor de hele gemeente in onderde
len was uitgewerkt. Deze opmerkingen betekenen ove
rigens niet, dat wij niet blij zijn met het feit dat thans
het ontwerp van het bestemmingsplan Landelijk Ge
bied voor ons ligt Integendeel, het plan had eigenlijk
al enkele jaren geleden vastgesteld moeten zijn. De
Wet op de Ruimtelijke Ordening, waar wij thans mee
werken, is in augustus 1965 in werking getreden. In
die toen nieuwe wet was voor het eerst de verplich
ting opgenomen voor de gemeenteraad een bestem
mingsplan vast te stellen voor het gebied van de gemeen
te dat niet tot de bebouwde kom behoort. In de inlei
ding van de algemene toelichting, behorende bij dit
bestemmingsplan, wordt hierop ingegaan, De op vele
gebieden geldende tendens, dat de overheid als hoed
ster van gemeenschappelijke en individuele belangen
toenemende bevoegdheden en taken krijgt, geldt ook
hier. Behalve de bepaling van de bestemming van de
grond zullen voortaan ook gebruiksbepalingen voor
grond en opstallen gelden, terwijl daarnaast een stel
sel van aanlegvergunningen is ingevoerd. Nu had vóór
1 augustus 1970 het in het kader van de Woningwet
van kracht zijnde uitbreidingsplan voor het Landelijk
Gebied omgezet moeten zijn in een bestemmingsplan
voor dat zelfde landelijk gebied, maar nu gebaseerd
op de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Het is bijna
vijf jaar later geworden
Ik wil in dit verband een enkele opmerking maken
naar aanleiding van hetgeen de heer Visser heeft ge
zegd. Even afgedacht van de naar mijn gevoel te per
soonlijke en zo nu en dan ook erg scherpe aard daar
van, wil ik ingaan op de zakelijke vraag of je onder de
gegeven omstandigheden zo'n bestemmingsplan Lan
delijk Gebied wel kunt maken Hij heeft aangeroerd
dat het streekplan Utrechtse Heuvelrug bezig is her
zien te worden en dat de Tweede Nota over de ruim
telijke ordening door een Oriénteringsnota en waar
schijnlijk door een Derde Nota over de ruimtelijke or
dening wordt gevolgd In dat verband meent hij, dat
wij met dit bestemmingsplan dingen vastleggen die
wdj eigenlijk niet kunnen vastleggen. Ik ben het met
die zienswijze volstrekt oneens. Ik denk nl. dat de
tendens die met de Tweede Nota over de Ruimtelijke
Ordening is ingezet en die in de provincie Utrecht ver
taling heeft gekregen wat het streekplan Utrechtse
Heuvelrug betreft, in de komende tijd eerder ver
scherpt dan afgezwakt zal worden, dat hetgeen wij
ook in dit bestemmingsplan zien, nl. bescherming van
milieu, bescherming van landschap en nauwgezette
afweging van de aan de orde zijnde belangen, in toe
nemende mate gebeurt. Ik zou het er beslist niet mee
eens zijn om op grond van bepaalde ontwikkelingen die
op dit moment gaande zijn, de arbeid aan het bestem
mingsplan Landelijk Gebied maar te laten rusten Ik
ben integendeel de mening toegedaan, dat wij eerder
te laat dan te vroeg zijn. En natuurlijk is het mogelijk
om in de komende periode het bestemmingsplan op
nieuw aan te passen aan de inzichten zoals ze lande
lijk, provinciaal en in de streek zich verder zullen ont
wikkelen.
De reactie van Progressief Soest spijt mij een beetje in
die zin, dat het gebleven is bij een afwijzing, bij een
negatieve houding. Ik zou mij kunnen voorstellen dat
men probeert tegen een ontwerp dat op tafel ligt,
een ander ontwerp te plaatsen Ik wil er bovendien
op wijzen dat niet de burgemeester of burgemeester
en wethouders een bestemmingsplan vaststellen, maar
dat wij dat met elkaar doen en dat dus de beraadsla
ging die hier vanavond plaats vindt, ook in die zin
door de heer Visser zou moeten worden beïnvloed,
dat hij probeert ontwerpen die mogelijk niet volledig
zijn instemming hebben, zo om te buigen als ze naar
zijn inzicht zouden moeten worden omgebogen.
50