gelij- en dan be- ings- orzit- 1 ons be- 'Pge- celijk aan de ijving zeg- :n op it en noe- Ik biJ De VOORZITTER: Ik begin hoe langer hoe meer de neiging te krijgen om de raad het voorstel van het college toch te blijven voorleggen, omdat dan de hoge re overheid zich over de norm moet uitspreken. De heer VAN POPPELEN: U laat het L.E.I. advise ren. In dat opzicht moeten wij oppassen. Het L.E.I. geeft standaard-overzichten uit. Die overzichten, waar in de bedrijfsuitkomsten worden verwerkt, worden ingedeeld naar bedrijfstypen, met name in rundvee houderijbedrijven en niet-rundveehouderijbedrijven. Daar wordt de standaard-bedrijfseenheidsnorm voor gebruikt. Wanneer er een tweede dienstwoning wordt gevraagd, wordt er advies gevraagd aan Landinrichting en Landinrichting bepaalt dan op basis van de stan- daard-bedrijfseenheden of zo'n dienstwoning al dan niet moet worden toegelaten. Ik ben er beslist van overtuigd, dat in het onderhavige geval de standaard- bedrijfseenheden door het bureau OD 205 op een verkeerde wijze zijn geïnterpreteerd. Ik heb vandaag goed geïnformeerd en ik weet wel wat ik zeg. De heer DE WILDE: De redenatie van de heer Van Poppelen heeft mijns inziens een moeilijkheid, me vrouw de voorzitter. Het is op zich zelf natuurlijk juist om planologisch een ruimtelijk gegeven te ne men. Dat is de verdienste van zijn poging om te zeg gen Laten wij uitgaan van een bouwperceel zoals het wordt toegewezen. Ik begrijp dat hij als uitgangspunt wil nemen het bouwperceel zoals het nu wordt toege wezen en niet zoals het zou kunnen worden door de hantering van de vrijstellingsbevoegdheid van het col lege. En hij zegt dan: Laten wij besluiten dat van het bouwperceel zoals het nu wordt toegewezen niet meer dan de helft mag worden bebouwd. Maar uit dat oogpunt hebben wij de bouwpercelen niet toegewe zen; dat heeft daarbij geen rol gespeeld. Wij zouden dus moeten bekijken of we met de bouwpercelen wel goed zitten. Bij de vaststelling van de bouwpercelen hebben geheel andere overwegingen gegolden, zoals: zoveel meter uit de as van de weg en zoveel meter uit de perceelsafscheiding. Dat is mijn eerste bedenking ten opzichte van hetgeen de heer Van Poppelen voor stelt. In de tweede plaats zie ik niet goed het verband tussen enerzijds de ruimtelijke norm die de heer Van Poppe len nu inbouwt, betreffende bebouwing van de helft van het bouwperceel zoals het nu wordt toegewezen, en anderzijds het gevaar dat wij vrezen. Dat gevaar is dat er zich agrarische bedrijven zullen ontwikkelen die zodanig op de veredelingstoer gaan, dat ze zeer milieuverstorend werken. Misschien had het idee van de heer Van Poppelen wel kunnen worden verwezen lijkt, maar dan hadden we het moeten bekijken voor dat we de bouwpercelen gingen vaststellen. Toen had den we bij wijze van spreken al per perceel kunnen nagaan hoe groot het is en hoe veel ervan zou moeten worden bebouwd. Als wij dan hadden gezegd dat 50% ervan zou mogen worden bebouwd, hadden we de betrokkenen redelijkerwijze ook een zodanige grootte van bouwperceel moeten geven, dat redelij kerwijze kon worden aangenomen,dat zij inderdaad 50% zouden bebouwen en ook een stuk traditionele agrarische bedrijfsvoering plus een stuk veredelings- bedrijf zouden kunnen hanteren. Er is natuurlijk toch veel jurisprudentie over deze zaak aan de gang en op zich zelf is het helemaal niet zo erg, dat je bij gedeputeerde staten en vervolgens bij de Kroon het een en ander krijgt. De VOORZITTER: Dat vind ik ook. De heer DE WILDE: Want zo ontstaat, hoop ik, op een gegeven moment eens de waarheid. Ik geloof dan ook dat er op zich zelf helemaal niet zoveel bezwaar tegen is om toch maar overeenkomstig het voorstel van het college te besluiten. Ik heb althans die nei ging- De heer VAN POPPELEN: Dan worden we gewoon bij de neus genomen. Dan kan iedereen gewoon mis bruik maken in de zoeven door mij aangegeven zin en dan is het kwaad veel erger. Ik snap eigenlijk niet waarom het college in dezen een uitzondering moet maken, terwijl de stedebouwkundige die het plan Landelijk Gebied van Eemnes heeft gemaakt, dat daar door de raad is aanvaard, het niet heeft overge nomen. De VOORZITTER: Ik zou mij op het ogenblik niet willen spiegelen aan andere gemeenten zolang ik niet kennis draag van een tot in hoogste instantie goedge keurd bestemmingsplan. Het betreft hier een uiterst moeilijke materie. Wij hebben het over de stan- daard-bedrijfseenheden gehad en wij hebben de for mulering gewijzigd. Als wij voor een beslissing staan ten aanzien waarvan wij de raad wel binnenskamers, maar verder niet mogen raadplegen, wil ik graag aan iets objectiefs opgehangen worden. Dat betekent dat wij dan toch naar het L.E.I. stappen om daar advies te vragen. Ik neem aan dat er op dit moment nog niet veel jurisprudentie op dit gebied bestaat; wij begin nen pas met het plan Landelijk Gebied. Als over een jaar uit jurisprudentie zou blijken, dat wij helemaal mis zijn, dan schrappen gedeputeerde staten natuur lijk dit artikel wel, maar het lijkt mij toch wel nuttig om dan maar eens te proberen na te gaan of wij op de goede weg zijn. Want de weg van de heer Van Pop pelen zie ik op dit moment eerlijk gezegd nog min der. De heer VAN POPPELEN: Wat betekent het L.E.I., mevrouw de voorzitter? De VOORZITTER: Landbouw-Economisch Insti tuut. De heer VAN POPPELEN: Juist. Het is dus een eco nomisch en niet een planologisch instituut. De VOORZITTER: Dat klopt. De heer VAN POPPELEN: Ik vind het beslist fout, dat hier een economisch instituut wordt gebruikt voor de planologie. De heer DE WILDE: Dat onderschrijf ik. Maar het frobleem is dat wij geen andere nam hebben die ons lip en klaar duidelijk is. Ik neem uw opmerkingen natuurlijk zeer serieus, want u bent deskundig op dit gebied. De VOORZITTER: Ja, en wij niet. De heer VAN POPPELEN: Daarom. De heer DE WILDE: Heeft dit punt in het voorover leg ex artikel 8 van het Besluit op de Ruimtelijke Or dening ook nog een onderwerp van bespreking ge- vormd, mevrouw de voorzitter? Ik denk bijvoorbeeld aan de provinciale planologische dienst en aan het feit dat er ook agrariërs in de provinciale planologi sche commissie zitten. De VOORZITTER: Het is opgenomen naar aanleiding van het vooroverleg. De heer DE WILDE: Aha. 63

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1975 | | pagina 64