De heer VAN POP PELENInderdaad, De heer
Claus heeft gevraagd een iets zwaardere omschrij
ving te geven, maar hij heeft beslist niet gevraagd
om dat in de vorm van het hanteren van standaard-
bedrijfseenheden te doen. Ook hiernaar heb ik ge-
informeerd.
De heer DE WILDE: Betreft het hier het voorover
leg dat met de provinciale planologische commissie
is gevoerd?
De VOORZITTER: Ja.
De heer DE WILDE: Ik meen dat het verslag daar
van in de stukken is opgenomen.
De VOORZITTER: Ja.
Mijnheer Van Poppelen, u heeft gezegd dat als wij
volgens het voorstel van het college de standaard-
bedrijfseenheden hanteren, iemand met een bedrijf
van 25 ha 800 varkens kan hebben. Ik meen dat hij
dat ook kan als uw amendement wordt aangeno
men.
De heer VAN POPPELEN: Daar gaat het nu niet
om, mevrouw de voorzitter. Het gaat erom dat de
marginale bedrijven moeten worden geholpen, doch
volgens het voorstel van het college niet worden ge
holpen, en dat de grotere bedrijven die de behoefte
niet hebben, de mogelijkheid wel krijgen.
Wij hebben in Soest vrij veel marginale bedrijven en
het gaat er juist om de bestaansmogelijkheid voor de
betrokken agrariërs veilig te stellen.
De VOORZITTER: Maar wat u voorstelt komt erop
neer, dat inderdaad een heel groot percentage van al
les wat zich op die bedrijven afspeelt, zich in de vere-
delingssector zou kunnen afspelen. Ze zouden wat dat
betreft zelfs tot 100% kunnen komen.
De heer VAN POPPELEN: Neen, dat kan niet.
De VOORZITTER: U zegt dat men de helft van het
bouwperceel mag bebouwen, maar men zou in theo
rie die helft kunnen bebouwen met onderkomens die
uitsluitend zijn bestemd voor activiteiten in de verede-
lingssector. Als wij in het.desbetreffende artikel niets
opnemen over 40% of 60% der standaard-bedrijfseen-
heden of geen andere norm vinden, dan kan 50% van
de bouwpercelen worden volgebouwd met onderko
mens voor mestvarkens.
De heer DE WILDE: Ja, als het zo duidelijk met de
bouwpercelen te maken zou hebben. Ik zie op pag.
39 van deel III, betreffende het overleg ex artikel 8
van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening, dat er
van de kant van de provinciale planologische commis
sie niets anders is gezegd dan dat het gemeentebestuur
voor objectieve normen moet zorgen. Er is niet over
standaard-bedrijfseenheden gesproken; wat dat be
treft heeft de heer Van Poppelen gelijk. Maar er is te
gen de gemeentelijke vertegenwoordiger ook niet ge
zegd hoe men het volgens de provinciale planologi
sche commissie zou moeten doen.
De heer VAN POPPELEN: Dat is het 'em, mijnheer
De Wilde, Ze weten het zelf niet.
De VOORZITTER: Dan zou ik toch weer willen voor
stellen om de poging die bij ons is gedaan om iets te
doen maar de wereld in te sturen.
De heer VAN POPPELEN: Waarom moet de Soester
boer de dupe worden om uw poging door te drijven?
De VOORZITTER: Neen, daar gaat het nu niet om.
Het gaat erom dat wij er bewust van willen uitgaan,
dat een bedrijf niet voor 100% veredelingsbedrijf kan
worden, Ik geloof dat dat de achtergrond is. Ik meen
64
dat wij er uit andere overwegingen voor moeten wa
ken dat een bedrijf, ongeacht of het een groot bedrijf
dan wel een klein bedrijf is, voor 100% veredelingsbe
drijf kan worden,
De heer OLDENBOOM: Neen, wij moeten ervoor wa
ken dat wij geen grote veredelingsbedrijven krijgen.
Of wij een klein 100%-veredelingsbedrijfje krijgen is
niet interessant.
De VOORZITTER: Nou
De heer HILHORSTHeeft u ook de wijzigingsbe
voegdheid om in de toekomst voorschriften te wijzigen
mevrouw de voorzitter?
De VOORZITTER: Die bevoegdheid heeft de raad,
want zo'n wijziging is een planwijziging.
De heer HILHORST: Dat staat niet in het artikel.
De VOORZITTER: De wijzigingsbevoegdheid van
het college slaat niet op het wijzigen van voorschriften,
want een voorschriftenwijziging is duidelijk een hele
bestemmingsplanwijziging en daar komt de raad aan te
pas.
De heer HILHORST: U kunt dus in de voorschriften
ook wijzigen
De VOORZITTER: Ja, dat kunnen wij met mede
werking van de raad.
De heer HILHORSTMaar ze zijn niet genoemd in ar
tikel 25.
De VOORZITTER: Neen, dat klopt. De wijzigings
bevoegdheid ex artikel 25 is een bevoegdheid van bur
gemeester en wethouders en het wijzigen van voor
schriften is een echte wijziging van het bestemmings
plan, die door de raad moet gebeuren.
Mevrouw KORTHUIS-ELION: Ik sta ook voor een
groot probleem, mevrouw de voorzitter, omdat ik de
moeilijkheid van de heer Van Poppelen zie, maar de
consequentie van wat hij voorstelt inderdaad is, dat er
iets wordt opgehangen aan een bepaalde norm die
daar niet voor is gesteld. Ik vraag mij overigens af of
de heer Van Poppelen het in de toekomst mogelijk
acht dat de gemeente marginale agrarische bedrijven
in de wielen rijdt, dan wel hij al concrete voorbeel
den heeft in die zin, dat hij van bepaalde bedrijven al
van tevoren weet, dat ze in ernstige moeilijkheden
zullen geraken of zelfs over de kop zullen gaan.
De heer VAN POPPELEN: Wij hebben nu in Soest
enkele zuivere veredelingsbedrijven gekregen zuiver
als gevolg van planologische overwegingen, omdat de
betrokkenen werden uitgekocht en hun daarbij een
bouwperceel werd verleend waarop zij een huis moch
ten bouwen en op een beperkte oppervlakte een ver
edelingsbedrijf mochten stichten. De gemeente heeft
daar van 1962 af aan medegewerkt. Wanneer wij nu
het bestemmingsplan Landelijk Gebied vaststellen, is
dat niet meer mogelijk, Straks komen hier aan de or
de de bezwaarschriften van de twee laatsten in de
Birkt, nl. de heren P.A. Wantenaar en P.J. Wantenaar.
Zij zijn per se de laatsten, want wanneer het bestem
mingsplan is vastgesteld, kan het niet meer. Daarom
is mijn angst niet zo groot. Wel ben ik er zeer bang
voor, dat als wij de standaard-bedrijfseenheden als
norm hanteren, juist de marginale bedrijven in moei
lijkheden komen. Ik kan niet zeggen wanneer dit
laatste zou gebeuren. Als wij duidelijk het standpunt
innemen, dat er niet meer zuivere veredelingsbedrijven
moeten komen, dan zijn wij eruit.
De heer DE WILDE: Wat zegt het Landbouwschap?