zen heeft 25 caravans en dit aantal zou volgens het amendement mogen worden vergroot tot 46, de heer P.D. de Jong heeft 29 kampeermiddelen en dit aantal zou volgens het amendement mogen worden vergroot tot 47, de heer A. Hilhorst heeft 12 kampeermidde len en dit aantal zou volgens het amendement tot 75 mogen worden vergroot, de heer W.A. Brood heeft 30 kampeermiddelen en dit aantal zou volgens het amendement mogen worden vergroot tot 75. Over het terrein van mevrouw Besselink praat ik nu maar niet; daar staat al iets te veel op. Mevrouw KORTHUIS-ELION: Dat is inderdaad het geval. Misschien kunt u het amendement in twee stuk ken hakken, met dien verstande, dat wij eerst bepalen of de kampeerbedrijven al dan niet zullen worden op genomen in het plan en dat wij ons vervolgens met de door ons voorgestelde mate van uitbreiding bezighou den. De VOORZITTER: Juist. Dan stel ik nu aan de orde het al dan niet opnemen van de kampeerbedrijven met wat uitbreiding. De heer VERHEUS: Mevrouw de voorzitter! Ik zou graag alvorens ten aanzien van het amendement mijn stem uit te brengen antwoord hebben op deze vraag: Mag het college wanneer door een hogere wetgever wordt bepaald, dat er bepaalde voorzieningen op cam pings moeten worden getroffen, op grond van de vrij stellingsmogelijkheid bepalen, dat de bestaande voor zieningen met maximaal 15% mogen worden uitge breid? Mevrouw KORTHUIS-ELION: Neen. De VOORZITTER: De 15% moet u vergeten, mijnheer Verheus. Een uitbreiding met 15% is ten aanzien van sommige dingen mogelijk, maar niet in het natuurge bied. Aangezien alle campings in kwestie in het natuur gebied liggen, dus in het meest waardevolle gebied, is zelfs de bepaling inzake de 15% uitbreiding ten aan zien van deze campings niet van toepassing. Wij heb ben alleen een bepaling opgenomen op grond waarvan het mogelijk zal zijn dat wanneer er vanwege de nieuwe Kampeerwet enz. bepaalde eisen worden ge steld ten aanzien van toiletgebouwen, kampwinkels en weet ik wat meer, aan die eisen inderdaad kan wor den voldaan. De heer VERHEUS: Ik wil het nu nog even hebben over de situatie dat een kampeerterrein op het ogen blik een oppervlakte van 6 ha heeft en waarop momen teel 25 kampeereenheden mogen staan. Wanneer de nieuwe Kampeerwet op zo'n terrein 150 kampeereen heden zou toelaten, zou er in strijd met het plan wor den gehandeld als wij inderdaad 150 kampeereenhe den zouden toelaten. De VOORZITTER: Ja. De heer VERHEUS: Dat zou dus niet mogen? De VOORZITTER: Neen, dat zou niet mogen. Als wij bepaalde maxima hebben gesteld, zijn wij bevoegd om een door de nieuwe Kampeerwet eventueel gesteld ho ger maximum aantal kampeermiddelen niet toe te la ten. De heer OLDENBOOM: Mevrouw de voorzitter! Ik heb het een beetje moeilijk met het amendement, om dat ik het een zekere interne logica vind missen. Het is nogal tegenstrijdig in zich zelf. In de eerste plaats wordt gesteld, dat de exploitatiemogelijkheden dusda nig moeten worden, dat er een grotere draagkracht voor de voorzieningen zal zijn. In het amendement houdt men de oppervlakte van de kampeerterreinen gelijk. Dit wil zeggen dat men de voorschriften ten aanzien van de kampeerterreinen wil veranderen. Ik meen dat dat op zich zelf weinig heeft te maken met het wel of niet inpassen van deze terreinen. Mevrouw KORTHUIS-ELION: Het heeft er wel mee te maken. De heer OLDENBOOM: Het tweede punt in de mo tivering is, dat de natuur meer te lijden heeft van dag recreanten dan van verblijfsrecreanten. Dit is ook een gratis bewering. Kent men de vernielingen of de slij tage per recreant Wij kennen ze niet. Daarnaar is nog nooit een onderzoek ingesteld. Er zijn nu een maal aanzienlijk veel meer dagrecreanten dan ver blijfsrecreanten. Over de dagrecreanten moeten wij vooral niet zo min praten. Die „lelijkerds" zijn voor namelijk onze Soesters. Dat moeten wij even goed in de gaten houden. Het argument dat er toch al zoveel versnipperaars zijn, dat er best nog eentje bij kan, is ook al weer een bij zonder zwak argument. Ik heb op het ogenblik de neiging om voorlopig met het voorstel van het college mee te gaan. De heer DE WILDE: Mevrouw de voorzitter! In de overweging die aan het ontwerp-besluit ten opzichte van de heer A.W. Huizen ten grondslag ligt, staat: „dat evenwel is gebleken dat de overgangsbepalingen tekort kunnen schieten als kampeerterreinen bepaal de voorzieningen zouden moeten treffen om aan eventuele strenger wordende wettelijke eisen te vol doen". Moet ik dit zo verstaan, dat het alleen betrek king heeft op bijvoorbeeld een toiletgebouw? De VOORZITTER: Ja. De heer DE WILDE: En op niets anders? De VOORZITTER: Ja. De heer DE WILDE: Het is heel duidelijk, dat de be stemming bosgebied of natuurgebied is en dat, in te genstelling met wat het overgangsrecht overigens zegt, ten aanzien hiervan de afwijking van de bestemming in het geheel niet mag worden vergroot, zelfs niet met 1%. De VOORZITTER: Dat is juist voor zover het natuur gebied betreft. Ten aanzien van het bosgebied ligt het anders. De heer DE WILDE: Dan is mijn conclusie, dat de opmerking dat de kampeerterreinen in het natuurge bied krachtens overgangsrecht verder wel kunnen blijven functioneren, niet zo vreselijk veel voorstelt. Mevrouw KORTHUIS-ELION: Precies. De heer DE WILDE: Ik had het gevoel dat het meer voorstelde, mevrouw de voorzitter, en dat het college wat dat betreft de steen der wijzen had gevonden, nl. dat het toch met een zekere souplesse dat geheel zou gadeslaan, het zogezegd zou gedogen in die zin dat het college het ook niet moeilijker zou maken dan het al is. Maar wat dat betreft heb ik niet zo verschrikkelijk veel illusies. Ik heb begrepen dat het zowel bij aanneming van het voorstel van het college als bij aanneming van het amendement van de V. V.D.-fractie zo kan worden, dat de wet het voortbestaan van de kampeerterreinen in kwestie onmogelijk kan maken. De VOORZITTER: Ja. De heer DE WILDE: Ik heb hetgeen hier is gezegd over 74

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1975 | | pagina 75