Bezwaarschrift nr. 20 van de heer W. Spijker. monumentenlijst staat en de eigenaar een modern be drijfsgebouw wil bouwen, moet dat gebouw op een behoorlijke afstand van de boerderij komen. De VOORZITTER: Ja. Dat kan ook nog wel op een bouwperceel dat de heer Hartman heeft. De heer VAN POPPELEN: Men heeft hier gisteren ge zegd, dat wij over welwillendheid niet te veel moeten vragen in deze raad. Niettemin zou ik willen vragen of in het onderhavige geval het bouwperceel kan worden aangepast als dat op een gegeven mo ment nodig blijkt. De VOORZITTER: Ik vind dat wanneer iemand extra wordt belemmerd doordat zijn boerderij op de monu mentenlijst geplaatst is, burgemeester en wethouders uiterst welwillend moeten zijn. De heer VAN POPPELEN: Mevrouw de voorzitter! Ik heb wat dit bezwaarschrift betreft heel veel moeite met de redactie van het ontwerp-besluit. Ze bevat een aantal termen die in dit stuk eigenlijk beslist niet thuishoren. Zo lees ik onderaan op pag. 15 en boven aan op pag. 16 „dat in het plan mogelijkheden tot een zekere ont plooiing in de veredelingssector worden opengelaten, waardoor de veebezetting van een bedrijf en daarmee de productiviteit vergroot kan worden, terwijl tevens door de combinatie van veredelingsbedrijf en melk veehouderijbedrijf een zekere risicospreiding plaats vindt, welke met het oog op de vrij labiele marktsitua tie in de veredelingssector gewenst kan zijn". Deze zin heeft met planologie totaal niets te maken. Verder lees ik op pag. 16 „dat het voorts nog onzeker is hoe het veredelingsbe drijf zich in de toekomst verder zal ontwikkelen". Dit is ook iets dat nergens op slaat. Voorts lees ik op pag. 16: „dat wel vaststaat, dat de veredelingsbedrijven in sommige gedeelten van Nederland aanleiding geven tot moeilijkheden met betrekking tot de afvoer van meststoffen, waardoor het milieu in nadelige zin be- invloed wordt". Dit is een kwestie van de hinderwetvergunning. Hetgeen er vervolgens in de overwegingen staat met betrekking tot de standaard-bedrijfseenheden valt er automatisch uit, omdat gisteren het desbetreffende amendement is aangenomen. De VOORZITTER: Het is nu dus, als gevolg van het amendement, afhankelijk van burgemeester en wet houders. De heer VAN POPPELEN: Ik wil het nog even heb ben over het inkomen, mevrouw de voorzitter. Twee jaar geleden was het heel goed, verleden jaar was het slecht en heeft iedereen aan de bel getrokken en nu is het weer in opgaande lijn. Zouden wij nu moeten zeggen, dat het weer goed gaat? Wij maken toch ook geen plan industrieterrein waarin wij stellen: Het kon in de toekomst wel eens moeilijk gaan met de in dustrie en dus laten wij maar geen industrie toe? De VOORZITTER: De planologie houdt in de eerste plaats niet met behoeften en omstandigheden reke ning, maar de heer Spijker verzoekt zijn bedrijf onge stoord te kunnen voortzetten en eventueel te kunnen uitbreiden en wij geven in onze overwegingen dus eigenlijk een antwoord op hetgeen hij vraagt. Ik geef direct toe, dat sinds gisteravond een gedeelte van on ze overwegingen er heel anders uit ziet, want de raad heeft gisteravond door aanneming van het amende ment inzake de standaard-bedrijfseenheden ten aan zien van de vraag hoe ver wij een veredelingsbedrijf wel of niet zouden willen toelaten, de volledige ver antwoordelijkheid bij het college gelegd. In de voor schriften staat nu met betrekking tot agrarisch be drijf eigenlijk alleen maar: agrarische bedrijfsvormen welke in hoofdzaak functioneel aan een bepaalde plaats zijn gebonden. Dit betekent dat burgemeester en wethouders van oordeel zouden kunnen zijn, dat „in hoofdzaak" 99% is. De heer VAN POPPELEN: Dat slaat op het milieu, maar wat hebben wij nu in het onderhavige geval met de marktsituatie te maken? De VOORZITTER: De reclamant verzoekt om zijn bedrijf ongestoord te kunnen voortzetten en eventu eel te kunnen uitbreiden, *Dan is het niet onlogisch dat je daarop een oekaze geeft waarbij zijn omstandig heden en de behoeften die er kunnen zijn, aan de or de kunnen komen; als iemand ons dat planologisch vraagt, is dat iets dat wij planologisch niet zo maar kunnen toezeggen. Je zou kunnen zeggen dat de over weging die de reclamant stelt, niet van planologische aard is. Maar dan moet hij ook verwachten, dat hij een niet-planologisch antwoord krijgt. Wij kunnen nooit planologisch tegen iemand zeggen dat hij zijn bedrijf ongestoord kan voortzetten en uitbreiden als hij dat wil. De heer VAN POPPELEN: Ik heb gisteravond met betrekking tot het bezwaarschrift van de heer S.G.M. de Koning met opzet een vraag gesteld en die hield wel verband met het nu aan de orde zijnde bedrijf. De VOORZITTER: Jawel, maar De heer VAN POPPELEN: En dat betrof wel planolo gie. De VOORZITTER: Ja, maar ik heb daarop geant woord dat de bestemming ten aanzien van de heer De Koning niet heeft te maken met de bestemming ten aanzien van het bedrijf van de heer Spijker. De raad heeft gisteravond op het bedrijf van de heer De Ko ning honderd kampeermiddelen toegestaan. Ik heb gisteravond gezegd, dat als er bij de heer De Koning inderdaad honderd kampeermiddelen komen te staan, dat niet betekent dat daardoor het veredelingsbedrijf van de heer Spijker zal moeten worden beknot. Maar er kunnen planologisch geheel andere omstandighe den zijn. Het is, afgezien van de bestemming ten aan zien van de heer De Koning, niet zo, dat de heer Spijker zijn bedrijf ongestoord zou kunnen voortzet ten en uitbreiden. De heer DE WILDE: Ik wil mij graag bij u aanslui ten, mevrouw de voorzitter. Ik begrijp, eerlijk gezegd, niet goed wat voor bezwaren de heer Van Poppelen heeft tegen het verweer dat het college voert. De heer Spijker foegt zelf dat hij niet aan banden wenst te wor den gelegd met betrekking tot de uitoefening van een veredelingsbedrijf. Het college gaat daarop in en dat lijkt mij nogal logisch. Ik moet zeggen dat ik mij he lemaal niet heb gestoord aan het feit dat het college daarbij took economische motieven in het geding brengt. Het college doet dat niet in de zin van plano logie-economische motieven, maar in die zin dat het met betrekking tot een bezwaarschrift terecht weegt of er wellicht economische belangen van betrokkene in het geding zijn en hoe die economische belangen kunnen worden gediend. Ik vind dat volkomen terecht.

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1975 | | pagina 89