het kadaster om het nog eens te controleren en op te
meten.
Ik meen reeds in eerste instantie te hebben gezegd,
dat de voorlichting in dezen een zeer belangrijke zaak
is en dat ik mij voorneem om deze voorlichting heel
minutieus en zo goed mogelijk te doen zijn via ons
eigen voorlichtingsblad. Wij zullen daaraan de grootst
mogelijke aandacht besteden. Ik zal ook bekijken of
wij het op de een of andere manier zo kunnen doen,
dat de contribuabelen bij de aanslag zelf kunnen zien
hoe de vermenigvuldigingsfactoren zijn opgebouwd.
Ik meen dat dat voor de contribuabelen een bijzonder
plezierige omstandigheid zou kunnen zijn.
De VOORZITTER schorst de vergadering op verzoek
van de heer Van Poppelen voor beraad.
Wanneer de vergadering is heropend, geeft de voorzit
ter gelegenheid tot stemmotivering.
De heer VAN POPPELEN: Mevrouw de voorzitter!
Ik sluit mij in grote lijnen aan bij de door de heer Ol-
denboom gesproken woorden. In de vergadering van
9 oktober 1975 heb ik expliciet gevraagd om voor
beeldberekeningen. Die hebben wij tot heden niet ge
kregen.
Uit het staatje op pagina 4 van het voorstel blijkt, dat
sinds 1974 steeds meer gemeenten hebben gekozen
voor de grondslag waarde dan voor de grondslag opper
vlakte. Mij is vanavond niet goed duidelijk gemaakt
waarom wij dan toch voor de oppervlaktegrondslag
zouden moeten kiezen.
De raad voor het midden- en kleinbedrijf spreekt zich
in zijn brochure die wij allen hebben gekregen, uit
voor de waardegrondslag.
Ook het Landbouwschap geeft duidelijk de voorkeur
aan de waardegrondslag.
De Kring Midden-Utrecht heeft unaniem besloten tot
toepassing van de waardegrondslag.
De gemeente Amersfoort heeft de oppervlaktegrond
slag gekozen, maar vlak vóór deze vergadering is mij
van de kant van Hoogland telefonisch medegedeeld,
dat men daar met die keuze niet gelukkig is.
Ik vind dat als wij nu een keuze doen, wij dat onvol
doende geargumenteerd en onvoldoende gedocumen
teerd doen. Daarom stem ik tegen het voorstel.
De heer DE WILDE: Mevrouw de voorzitter! Na alle
discussies die wij hebben gevoerd en ook na het be
luisteren van de bezwaren dergenen die zich afvragen
of wij wel de oppervlaktegrondslag moeten kiezen,
blijf ik de mening toegedaan, dat als wij bij de uitwer
king handelen in de door het college voorgestelde geest,
nl. met een goed overleg tussen het college en de raad
ook in de vorm van de commissie financiën, bij de uit
werking van de factoren, de oppervlaktegrondslag het
voordeel heeft, dat althans een deel van die grondslag
uit objectieve normen bestaat. Als wij erin slagen om
de coëfficientiefactoren goed uit te wegen en ons
uiterste best doen om aan de bevolking duidelijk te
maken, dat dat naar recht en billijkheid gebeurt, dan
geloof ik dat wij toch de oppervlaktegrondslag moe
ten kiezen.
Het voorstel wordt hierna in stemming gebracht en
aangenomen met 18 tegen 4 stemmen.
Voor hebben gestemd de leden: Hoekstra, Blaauw, De
Wilde, Lange, Van Ee, Storimans, mevrouw Van Gel-
der-Cornelissen, Plomp, Verheus, Stam, Ebbers, me
vrouw Alting-Ambrosius, Van Logtenstein, Hilhorst,
mevrouw Oranje-Entink, mevrouw Korthuis-Elion, me
vrouw Van Stiphout-Croonenberg en Van Aalst.
Tegen hebben gestemd de leden: Oldenboom, me
vrouw Greefhorst-Van Overdam, Van Poppelen en Vis
ser.
123 Voorstel tot het verlenen van een ontheffing als be
doeld in artikel 1 van de „Zoneverordening Hinderwet",
zulks ten behoeve van:
a. een L.P.G.-installatie annex afleveringsstation op/in
het perceel Koninginnelaan 4 te Soest.
De heer STAM: Mevrouw de voorzitter! Ik kan mede
delen dat indertijd op veiligheidsgronden de vergun
ning is geweigerd. Ik zou nu toch wel graag vernemen
of de veiligheidsvoorschriften dusdanig streng zijn,
dat er geen ongelukken kunnen gebeuren.
Wethouder HOEKSTRA: Mevrouw de voorzitter! Het
is akkoord bevonden. Er is in de commissie ruimtelijke
ordening een vraag gesteld over deze zaak. In verband
daarmede hebben wij in het voorstel geschreven:
„Overigens zijn de veiligheidsvoorschriften voor der
gelijke installaties in die 12 a 13 jaar wel verscherpt".
Voor zover wij weten zijn de veiligheidsnormen goed.
Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aan
genomen.
b. een Chinees-Indisch restaurant op/in het perceel
Rademakerstraat 32 te Soesterberg.
De heer VERHEUS: Mevrouw de voorzitter! De be
trokkene heeft op 22 september 1975 de onderhavige
ontheffing aangevraagd. Eerst nu, negen maanden la
ter, krijgt hij bericht op zijn aanvrage.
In 1970 is de bouwvergunning verleend. De desbe
treffende bouw betrof ook een keuken. Ik neem dan
ook aan, dat er terzake in de bouwvergunning bepaal
de bepalingen zijn opgenomen. Een paar jaar geleden
is het restaurant uitgebrand. Vervolgens is er opnieuw
een bouwvergunning verleend. Toch stelt het college
nu, dat er in de hinderwetvergunning nadere regelen
met betrekking tot stank enz. zullen worden gesteld.
Dat zou kunnen inhouden, dat als de betrokkene daar
aan niet voldoet, hij opnieuw zou moeten gaan ver
bouwen. Of zie ik dat verkeerd?
De VOORZITTER: Dames en heren! De moeilijkheid
is, dat de Chinees-Indische restaurants vroeger niet
hinderwetplichtig waren. De ene gemeente voert in
dezen een ander beleid dan de andere. Het gaat er
eigenlijk om of men al dan niet voornamelijk in olie
bakt. Wij hebben aan de andere gemeenten eens ge
vraagd wat zij met hun Chinees-Indische restaurants
deden. Toen bleek dat een aantal gemeenten deze
restaurants wel een hinderwetvergunning liet aanvra
gen. Wij doen dat nu successievelijk ook. Wij stelden
een paar jaar geleden ten aanzien van stank etc. na
tuurlijk wel eisen, met als achtergrond de bouwveror
dening. Maar nu wij deze restaurants hinderwetplich
tig verklaren, zou het natuurlijk wel kunnen, dat er
nog aanvullende zaken zouden moeten gebeuren. Het
lijkt mij overigens niet, dat dat het geval is. Wij heb
ben langzamerhand alle Chinees-Indische restaurants
die wij hier hebben, onder de loep genomen en hun
een hinderwetvergunning gegeven en daar zijn verder
geen moeilijkheden uitgekomen.
Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aan
genomen.
104