mingsplan bij gedeputeerde staten goedgekeurd, wanneer men niet kan aantonen dat men het op dat moment voor de woningbehoefte nodig heeft. Dit laat onverlet de noodzaak voor een verdere toekomst nog een prognose te maken van de woningbehoefte. De heren Lange, De Wilde, Van Poppelen en Visser hebben gebieden genoemd waarop naar hun mening niet gebouwd zou mogen worden. Hierin zaten nog verschillen, maar ik meen te hebben geconstateerd dat wij het erover eens zijn dat Kerckenlandt niet be bouwd mag worden. Ik heb vanavond weer horen spreken over het plan Zuidereng. Aan het einde van de avond kunnen wij mijns inziens besluiten dat wij het plan Zuidereng niet verder in procedure nemen. Er zijn sprekers geweest die de mening hebben uitge sproken dat er snel een bestemmingsplan voor Kort end moet komen, opdat men zekerheid krijgt dat dit een agrarische bestemming behoudt. Men heeft kun nen zien dat in de aanbeveling van burgemeester en wethouders staat dat wij er de voorkeur aan zouden geven de raad te doen uitspreken dat over Kortend en het gebied bij de Stadhouderslaan vooralsnog geen beslissing wordt genomen. Men moet goed begrijpen dat de groeigebieden, die wij op het ogenblik allen wel willen gebruiken - Overhees 3 en 4 - in 1981 vol zijn en dat wij dan ook een beslissing zullen moeten nemen over de vraag waar verder in Soest nog gebouwd zal kunnen worden. Ik vrees toch dat de woningbouw na 1981 niet kan worden gestopt. Ook vrees ik dat wij Soest niet helemaal zullen kunnen afgrendelen. Kerc kenlandt zien wij geen van allen zitten. De Eng willen wij allen vrij van bebouwing houden. Bij Kortend zet ik persoonlijk - maar ik geloof dat ik dan namens het college spreek - een vraagteken. Over de gebieden bij de Stadhouderslaan zou het college op dit moment het liefst geen beslissing willen nemen, omdat wij het riskant vinden vandaag vast te leggen dat daar nooit gebouwd zou kunnen worden. Een aantal uwer heeft gezegd dat men een financiële paragraaf miste. Wij menen echter dat wij aan een fi nanciële paragraaf pas met succes kunnen beginnen, wanneer de uitgangspunten vaststaan. Wanneer de raad vanavond die uitgangspunten vastlegt en het college opdraagt ten spoedigste het ontwikkelingsplan gereed te maken, dan wordt daarna een van onze grootste zorgen om de financiële paragraaf te maken. Wij heb ben wel eens een poging gedaan, hoewel alles nog bui tengewoon onzeker was. Wij kwamen echter tot de bevinding dat wij dan moesten werken met marges van een miljoen en meer. Wij menen dat, zolang er sprake is van zulke grote marges, men er beter niet aan kan beginnen. De financiële paragraaf zal dus uitermate belangrijk zijn. De zaken die voor de ontwikkeling van Soest essentieel zijn, zullen wij de hoogste prioriteit moeten geven. Het is dan ook niet onmogelijk dat een zwembad, waaraan de heer Visser toch al niet zo'n behoefte had, en zulke zaken op onze prioritei tenlijst nogal laag geplaatst zullen moeten worden, omdat wij eerst een aantal structurele voorzieningen zullen moeten treffen. Wij kunnen natuurlijk niet aan het plannen maken blijven. Het is niet zo dat wij vroeger nooit iets aan financiële planning hebben gedaan. Dit was echter nog geënt op de vroegere filosofie van een groter Soest, zoals voor kwam in de raamstructuur van 1967. Niemand be hoeft er iemand een verwijt over te maken, dat die fi losofie zo is geweest. Wij hielden toen immers nog re kening met een inwonertal van 22 miljoen in Neder land in het jaar 2000. Wij hebben hierop mede de groeicijfers van Soest afgestemd. Daarop is weer een structuur afgestemd. Ik meen dat er toen al veel geld gereserveerd is, bijvoorbeeld voor wegen die er wel licht nooit zullen komen. Het is dus niet zo dat er fi nancieel niets gepland is en dat er in de toekomst, fi nancieel gezien, niets zou kunnen gebeuren. Een ech te financiële paragraaf zullen wij echter na vanavond zo snel mogelijk gaan uitwerken. Ten aanzien van de gehele opbouw van Soest en de groei van Soest is nog opgemerkt, dat wij grenzen moe ten stellen die wij niet moeten overschrijden. Wij heb ben niet zoveel moeite met die uitspraak, want onze uitbreidingsmogelijkheden zijn niet zo groot. Wij kunnen nu nog „stoeien" over een paar groeigebie den, maar dan is het in Soest ook afgelopen. Wij zijn al zo wijs dat wij geen hoogbouw meer plegen, hoe wel men met hoogbouw niet eens zo bijzonder veel ruimtewinst boekt. De grenzen die wij niet mogen overschrijden - het zijn woorden van de heer Lange - kunnen wij thans aardig bepalen. Er is een marge waarover wij het niet eens zijn. Die marge is echter niet zo bijzonder groot, tenzij wij natuurlijk Soest heel erg gaan aantasten. In dit verband ben ik erg ge lukkig met de gezamenlijke motie, waarin wij onze verontrusting uitspreken over datgene wat ons in de verstedelijkingsnota is voorgeschoteld en datgene wat in sommige faseringen van het streekplan Utrecht-Oost staat vermeld. Er is gevraagd of de raamstructuur geënt is op de structuur van Eemland of omgekeerd. Wat Eemland betreft, hebben wij in feite te maken met een inte rimnota ter voorbereiding van de structuurschets. Daarvoor zijn door de verschillende gemeentebestu ren de gegevens beschikbaar gesteld. De filosofieën, zoals men die in die gemeenten hanteert, zijn daarin dus verwerkt. Dit betekent dat datgene aan gegevens waarover wij op dat moment de beschikking hadden voor ons ontwikkelingsplan ook verwerkt is in die in terimnota. Ook in Eemland wordt gewerkt met drie verschillende groeiprognoses. Merkwaardig naar mijn smaak is dat het totaalcijfer voor Eemland in dit ont werp wat hoog uitkomt. Als je het optelt dan blijkt dat de trend in een aantal gemeenten in Eemland de laatste tijd nogal hoog is geweest. Er zijn nu vier zaken: verstedelijkingsnota, streek plan Utrecht-Oost, Eemland en onze raamstructuur. Uit dit alles moet een structuur voor Soest te voor schijn komen. In het begin heb ik al gezegd dat wij niet meer zo hechten aan een statische structuurnota. Daar kom je niet meer mee uit. Er zijn té veel onze kerheden. Wat de werkgelegenheid aangaat, heeft men in het al gemeen gezegd dat men het eens is met de visie van burgemeester en wethouders dat wij te dezen geen aantrekkend beleid moeten voeren. Men heeft gespro ken over bepaalde categorieën voor wie in het kader van de werkgelegenheid misschien toch iets zou moe ten gebeuren. De heer Van Poppelen sprak over vrouwen voor wie enige werkgelegenheid zou moeten worden geschapen. Dit is een overweging, mede om dat het hiermee gepaard gaande ruimtebeslag niet zo verschrikkelijk groot is. Wij moeten hier waarschijnlijk aan de dienstensector denken; burgemeester en wet houders willen zich hierover nog graag eens buigen. Het aantrekken van grote werkgelegenheidsobjecten 124

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1976 | | pagina 125