waardering wil ik u, mijnheer Smit, graag de zilveren
legpenning van de gemeente overhandigen.
(Applaus).
Mevrouw ORANJE-ENTINK: Mevrouw de voorzitter!
Namens de collega-raadsleden wil ik in de eerste
plaats natuurlijk de heer Smit feliciteren met deze zil
veren legpenning.
Wij vinden het bijzonder jammer dat college Smit hal
verwege de rit moet ophouden met het raadswerk dat
hij met gloed en overtuiging heeft verricht. Het meest
van al betreuren wij het dat het gezondheidsredenen
zijn die collega Smit dwingen het wat rustiger aan te
gaan doen. Op halve kracht werken is er voor hem nl.
niet bij. Het vereist moed om op een bepaald moment
tot de overtuiging te komen dat men ermee moet op
houden en dat dan ook te dóen. Dat is één van de za
ken die wij in de heer Smit bewonderen, zijn moed,
in élk opzicht.
Wij hebben de heer Smit leren kennen als een prettige
collega, met wie het constructief vergaderen was, ook
al waren wij het niet allemaal met elkaar eens, juist
één van de boeiende zaken van het raadswerk. Ook
was het plezierig, in de persoonlijke sfeer met de heer
Smit contact te hebben. Wij vinden het bijzonder
jammer de heer Smit binnenkort niet meer aan de
raadstafel te zien zitten. Waar de heer Smit zo gebon
den is met het wel en wee van deze goede gemeente,
zullen wij hem zeker nog wel eens tegenkomen of
van hem horen. Wij mogen hem verbetering van zijn
gezondheidstoestand en prettige herinneringen aan
het raadswerk zeker wel toewensen. Ik ben ervan over
tuigd dat er in Soest bijzonder veel mensen zijn die
de heer Smit dankbaar zijn voor hetgeen hij voor hen
heeft gedaan.
De heer SMIT: Mevrouw de voorzitter! Ik ben buiten
gewoon getroffen door het simpele blauwe doosje
met een in mijn ogen wat te grote eer als inhoud, nl.
de zilveren legpenning van de gemeente. Dat is een te
grote eer voor hetgeen ik heb gedaan. Hetgeen ik heb
gedaan moet niet omkleed worden met veel eer. Ik
ben niet zo Bijbelvast - dat siert mij misschien niet -
maar in de Bijbel wordt gesproken over de talenten
die een mens met zijn geboorte meekrijgt en waarvan
hij gebruik moet maken.
U hebt in uw betoog de naam van een man genoemd
die ik bijzonder hoogacht en die u twee jaar geleden
dezelfde penning hebt overhandigd en waarvan wij
zaterdag afscheid gaan nemen. Deze man is er de oor
zaak van dat ik in deze raadzaal heb gezeten. Ik stel
het buitengewoon op prijs dat ik dit in het openbaar
mag belijden. Zonder deze man en zonder het voor
beeld van mijn vader had ik nooit achter deze tafel
gezeten.
U hebt de zaken van het centrum en het midden
standswezen in Soest genoemd, naast de problemen
van de winkelsluiting. Inderdaad heeft het mij bijzon
der gespeten dat ik 26 avonden in één maand met al
lerlei branches had vergaderd en op papier alles voor
elkaar had, terwijl er toch op het laatste moment
weer roet in het eten werd gegooid Toen u hierover
sprak, mevrouw de voorzitter, kwam er een interrup
tie van iemand op de publieke tribune die sprak over
meer winst. Ik vind die interruptie niet gepast, maar
inderdaad is men in het midden- en kleinbedrijf wel
eens bang dat de klant de deur van een ander zal in
gaan. Gelukkig is dat de laatste jaren belangrijk min
der geworden en ik wil er ook niet verder op ingaan.
De winkelsluiting is een mislukking geworden. De
Soester commissie heeft een rapport aangeboden aan
de Tweede Kamei en de betrokken staatssecretaris en
ik vrees eigenlijk dat wij te zijner tijd niet alleen plaat
selijk, maar ook landelijk een nog veel grotere chaos
zullen krijgen.
Mevrouw Oranje en ik hebben elkaar in 1948 of daar
omtrent voor het eerst ontmoet op een vergadering
waar men mij helemaal niet zou verwachten, nl. een
vergadering van de U.V.V. Ik heb het genoegen gehad,
op die vergadering uitvoerig kennis te mogen maken
met mevrouw Oranje; ik vermaakte de aanwezigen met
enig gepingel op de piano. Mede gezien het werk dat
ik daarna heb gedaan, is er van pianospelen niet veel
meer terecht gekomen. Als men mij nu hoort ben ik
bang dat zelfs de muziekschool - hoe duur die ook is -
mij niet meer wil hebben.
Mevrouw Oranje heeft mij wel erg in het zonnetje ge
zet, maar het zij haar vergeven. Bijzonder leuk heb ik
het gevonden dat ik dit van haar mocht horen als nes
tor van de raad.
Mevrouw de voorzitter! Partir c'est mourir un peu.
Dat zegt de Fransman en hij legt hierin zijn Franse
charme met een dosis sentiment. Ik houd mij verre
van dit sentiment, omdat ik als nuchtere Hollander
dat beetje sterven beslist niet zo aanvoel én omdat het
in feite geen afscheid is vanavond. Ongetwijfeld zul
len wij elkaar nog dikwijls ontmoeten. Al kwam ik in
1934 naar Soest als immigrant, de Soester gemeen
schap is mij zó na, dat ik na vandaag - of eigenlijk pas
na de volgende maand - niet als bestuurder, maar als
burger van Soest het wel en wee van onze gemeente
met belangstelling zal blijven volgen.
Hoewel de oorzaak van mijn vertrek uit de raad ge
lukkig geen zakelijke of politieke geschillen als basis
heeft, doet het mij toch een beetje pijn tussentijds op
te moeten stappen, te meer daar ik deel mocht uitma
ken van een fractie waarin sprake was van een grote
homogeniteit, eerlijke en open discussie, vriendschap
pelijke verhoudingen, kortom, sinds 1970 reeds het
schoolvoorbeeld van hoe het C.D.A. landelijk zou
moeten worden en ongetwijfeld ook wordt.
Als u de notulen van de afgelopen jaren erop zou na
lezen - overigens bij elkaar een lijvig boekwerk - dan
zoudt u zien dat mijn aandeel in de vergaderingen
slechts bescheiden is geweest. Wat dat betreft was ik
te weinig politicus en te veel realist. Het praten voor
de publieke tribune, gelukkig de laatste jaren wat be
ter bezet, evenals het praten voor .publiciteit heeft
mij nooit gelegen. Dat is ook eigenlijk de énige kritiek
die ik soms wel eens heb op collega-raadsleden, die in
commissievergaderingen zwijgen of soms afwezig zijn
en dan in de openbare vergadering pas hun grieven
kenbaar maken op een wijze, waarover men van me
ning kan verschillen. Overigens een democratisch recht
dat hen van harte is gegund, maar als dit de basis gaat
vormen voor heilloze polarisatie, handelen zij naar
mijn smaak meestal niet ten dienste van het algemeen
belang.
Ik heb reeds gezegd dat ik immigrant in Soest ben. Na
mij zijn er nog duizenden bij gekomen. Soest is in de
42 jaar gegroeid van 15 000 tot ruim 40 000 zielen en
ik weet dat dit echt niet alleen te danken is aan de
vruchtbare grond. De centrale ligging van Soest, alsme
de zijn omgeving, veroorzaken een grote druk op het
probleem dat huisvesting in Soest nog steeds is. Zes
jaar lang ben ik in de commissie woonruimtebeleid
162