Wethouder mevrouw VAN STIPHOUT-CROONEN- BERG: Mevrouw de voorzitter! Ik meen niet dat ik hierop verder behoef in te gaan; verdere discussie heeft geen zin. De VOORZITTER: Welke aantekening wenst de heer Visser nu precies? De heer VISSER: Ik wil de aantekening dat ik ge stemd heb tegen de verhoging van het abonnementen tarief. De VOORZITTER: Maar dat is nu nog niet aan de or de. Er wordt alleen voorgesteld om ermee akkoord te gaan dat hierover met het bestuur van de bibliotheek in overleg wordt getreden. De heer VISSER: Maar dat betekent waarschijnlijk dat die ene gulden er toch bij komt, want dat wordt al ge suggereerd in het voorstel. De VOORZITTER: U gaat dus akkoord met de be groting, maar niet met het overleg met het bestuur. Dat is dan duidelijk. Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aan genomen. De heer Visser verkrijgt op zijn verzoek aantekening in de notulen dat hij zich niet heeft verenigd met het met het bestuur van de stichting openbare leeszaal en bibliotheek te voeren overleg over verhoging van de abonnementstarieven. 217 Voorstel tot het nemen van een beslissing op een door de heer H. Otto ingesteld beroep tegen de weige ring van een bouwvergunning. De heer MENNE: Mevrouw de voorzitter! Ik spreek namens de leden van de commissie voor de beroep schriften die zijn vermeld in het eerste deel van het stuk. Dat deel is wel bijzonder kort vergeleken bij het tweede deel, maar ook hier zou kunnen gelden dat de kwaliteit omgekeerd evenredig is met het aantal woor den. Middenin blz. 1 van het stuk staat: „Ook de veranderingen aan de buitenkant van het pand zijn zodanig dat het pand na realisering van het bouwplan eerder de indruk van een kantoor/bedrijf zal vestigen dan van een woning.". Persoonlijk sta ik daar niet helemaal achter, maar dat is verder van niet zoveel belang. De kern van het ge heel is nl. dat er een loskoppeling van bestemmings planvoorschriften en gebruiksvoorschriften - hier bouwvoorschriften - wordt voorgesteld door het ande re deel van de commissie voor de beroepschriften. Wanneer wij dit zouden volgen, zou naar mijn mening de particulier voortaan in een fuik lopen. Men zou in deze redenering betrokkene het door hem gewenste kunnen laten bouwen en wanneer dit dan van buiten niet de indruk van een kantoor zou wekken, zou dat niet in strijd zijn met de voorschriften van het bestem mingsplan. Duidelijk is echter waar het betrokkene om te doen is; hij heeft nl. al f. 100.000,- geïnvesteerd in het bewuste pand, hard- en nagelvast, in een zeer korte periode. Het ligt dan ook geheel in de rede dat betrokkene de uitbouw wil gebruiken voor hetzelfde doel als het hoofdpand en dan zal betrokkene een nog veel ernstiger kapitaalverlies kunnen lijden. In de brief, door het college op 1 december 1972 aan het makelaarskantoor Van Wijk geschreven, zegt het college dat het op grond van artikel 352 van de Bouw verordening toestemming geeft om, bij wijze van uit zondering, gedurende vijfjaar een studio te vestigen in het betreffende pand. Verder voegt het college daar niets aan toe. Ik meen dat dit soort brieven voortaan wat zorgvuldiger zou moeten worden geschreven; er zouden ook wat motieven moeten worden vermeld en er zou enig perspectief moeten worden geboden, zo dat aanwezig is, maar als het niet aanwezig is, zou dat ook kunnen worden aangegeven. Dit alles is niet ge beurd in deze brief die overigens ook niet in de lees kamer ter inzage heeft gelegen. Op 23 juni jl. is door de raad van Soest de raamstruc- tuur vastgesteld. Daarbij is duidelijk naar voren geko men dat het de bedoeling is om het verkeer in de toe komst te verleggen van de rijksweg naar de Konings- weg/Centrumweg. Voorts is bij de behandeling van de raamstructuur gesteld dat wij toe moeten naar con centratie van commerciële gebouwen, kantoren en winkels dus, met enkele buurtcentra. Welnu, als wij op den duur toe willen naar een dergelijke structuur, moeten wij het college toch gelijk geven in zijn afwij zing van de gevraagde bouwvergunning. Weliswaar gaan wij pas op de lange duur naar de gewenste raam structuur toe, maar wij moeten er nu al rekening mee houden in het beleid. De heer VAN DEN BRAKEL: Mevrouw de voorzit ter! Ik neem een ander standpunt in dan de heer Men- ne, een standpunt dat is omschreven in het tweede deel van het aan de orde zijnde stuk. Inderdaad is bij de behandeling van de raamstructuur uitgesproken dat wij toe moeten naar een concentratie van winkels en kantoren, maar ook is daarbij duidelijk gesteld dat dit geen gevolgen zou mogen hebben voor de thans reeds aanwezige winkels en buurtcentra; dat is met name door de heer De Wilde naar voren gebracht. Mevrouw KORTHUIS-ELION: Mevrouw de voor zitter! Indertijd is aan de heer Otto ontheffing ver leend voor een periode van vijfjaar. Waarom heeft men dat gedaan voor vijfjaar? Dacht men daarbij dat na die vijfjaar de bestemming definitief die van stu dio zou kunnen worden en zijn daardoor verwachtin gen gewekt? Daarnaast wijs ik erop dat de ontheffing nog loopt tot eind volgend jaar, Op dit ogenblik mag de heer Otto het pand dus als studio gebruiken en mag hij het pand ook aanpassen, Wanneer hij dat dan wil doen voor ongeveer een jaar tijd, zodat het waarschijnlijk zonde van de investering is, is dat zijn zaak; daar hoeft het college hem niet tegen te beschermen. De heer GOOTE: Mevrouw de voorzitter! Wij willen niet zozeer ingaan op een scheiding tussen bestem mingsplanvoorschriften en gebruiksvoorschriften, want bij ons staat vooral de ontheffing die indertijd is verleend, centraal Ik neem aan dat die ontheffing indertijd niet zo maar is verleend; daar zullen toch goede redenen aan ten grondslag hebben gelegen. Wanneer dan te zijner tijd verlenging van die onthef fing zal worden gevraagd en de situatie inmiddels niet fundamenteel gewijzigd is, zal die verlenging toch wel verleend worden, naar ik aanneem; voor weigering van die verlenging zouden dan toch in ieder geval zeer steekhoudende argumenten moeten worden aange voerd. Immers, er zijn hier ook allerlei investeringen gepleegd en bovendien vind ik een termijn van vijf jaar wel bijzonder kort; dat is geen termijn waarop een bedrijf zijn horizon kan richten. Nu kan betrokkene een vergunning aanvragen voor uitbouw van zijn woonhuis, dus met woonbestem ming. Die zal hem dan moeten worden verleend. Ver volgens zou hij dan voor die uitbouw op grond van ar- 203

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1976 | | pagina 204