bouwing van het Slangenbosje waarschijnlijk niet te
realiseren zal zijn zolang de Kroon nog geen beslis
sing heeft genomen, meen ik dat wij binnen de kortste
keren moeten zoeken naar vervangende mogelijkhe
den voor deze mensen. Zou bijvoorbeeld het gebied
tussen de verlengde Dalweg en de Verlengde Talma-
laan niet geschikt zijn om de geplande bebouwing tot
stand te brengen? ik doel hier dus op het gebied ach
ter de sporthal.
Wij hebben onlangs ten aanzien van het ontwikke
lingsplan enkele beginselen vastgelegd. Eén van die
beginselen is dat aan de zuidkant van de Eng, dus tus
sen de Molenstraat, de Nieuweweg en de spoorlijn,
geen bebouwing zal plaats vinden. Echter, ik meen dat
de raad geen bezwaar heeft tegen het bevorderen van
een meer compacte bebouwing tussen Soestdijk en
Molenstraat. Met het oog hierop ben ik ook een groot
voorstander van de hockeyvelden, omdat ik meen dat
het gebied aan de Schrikslaan ook bebouwd dient te
worden. Deze gemeente is nodig toe aan concentratie
van bebouwing en wij moeten alles doen wat in ons
vermogen ligt om te pogen, daarbij ook stukken grond
te vinden waar de bebouwing kan plaats vinden, zoals
die oorspronkelijk in het Slangenbosje was gepland.
Ik zal graag horen of het college het eens is met mijn
opvatting dat er niet een beleid moet worden gevoerd
dat zich toespitst op één punt, nl. het Slangenbosje,
terwijl men weet dat het beleid daar zeer waarschijn
lijk niet gerealiseerd kan worden. Wij hebben enige
tijd in hetzelfde slop gezeten met de hockeyvelden,
maar toen de gemeente eenmaal op verschillende pun
ten ging onderhandelen, is er ineens een oplossing ge
komen. Ik meen dat het college een dergelijk beleid
ook dient te voeren ten aanzien van de gedupeerden
van het Slangenbosje.
De VOORZITTER: Dames en heren! Wat de eerste
vraag van de heer De Wilde betreft, kan ik bevestigend
antwoorden op het eerste deel van deze vraag, nl. of
gedeputeerde staten hebben geweigerd om de verkla
ring van geen bezwaar af te geven met als argument
onder meer een te grote aantasting van het Slangenbos
je. Daarnaast bevestig ik de opmerking van de heer De
Wilde, dat met het oog hierop in ieder geval een
nieuw verkavelingsplan zal moeten worden gemaakt.
In het tweede deel van de eerste vraag vraagt de heer
De Wilde, of als tweede motief voor het college van
gedeputeerde staten heeft gegolden dat men de be
bouwing van het Slangenbosje niet urgent acht. Ik kan
daarop antwoorden dat in punt 3 van de brief terzake
van gedeputeerde staten wordt gezegd:
„Nog afgezien van de vorige punten zijn wij normali
ter slechts bereid tot anticipatie voor bouwplannen,
waarvoor behoefte, urgentie en realiseringsmogelijkhe
den zijn aangetoond. In casu staat voor ons met name
de urgentie van alle voorliggende plannen niet vast.".
Dat hier het woord „alle" wordt genoemd in de
laatste zin, kom omdat in ieder geval van één plan de
urgentie wél duidelijk vaststaat, ook voor gedeputeer
de staten.
Wat de tweede vraag van de heer De Wilde betreft,
welk beleid het college heeft gevolgd en welk beleid
het na deze weigering van gedeputeerde staten denkt
te gaan volgen, herinner ik eraan dat ik in de commis
sie voor ruimtelijke ordening heb geantwoord dat wij
voornemens waren om een nieuw verkavelingsplan te
maken en daarover vervolgens met gedeputeerde sta
ten van gedachten te wisselen, rekening houdend met
bepaalde aanmerkingen van gedeputeerde staten. Wij
hebben daarop inderdaad een nieuw verkavelingsplan
gemaakt en verleden week dinsdag is hierover door mij
met de desbetreffende gedeputeerde, vergezeld van
zijn adviseurs, een gesprek gevoerd. De conclusie van
dit gesprek is geweest dat gedeputeerde staten zich
wel kunnen vinden in het nieuwe verkavelingsplan, om
dat met dit nieuwe plan op geen enkele wijze meer het
bosje zelf wordt aangetast, het belangrijkste bezwaar
dat gedeputeerde staten hadden. Ook is in het gesprek
met de gedeputeerde vast komen te staan dat de ur
gentie van de bouwplannen langzamerhand toch ook
voor hem wat duidelijker is geworden. Immers, de
heer De Wilde heeft al opgemerkt dat naast het reke
ning houden met de belangen van de omwonenden ook
rekening moet worden gehouden met de belangen van
degenen die in de veronderstelling hebben verkeerd, op
die plaats te kunnen bouwen, zelfs al enkele jaren ge
leden.
Nu wil ik liever niet uitgebreid ingaan op dit gesprek
met de gedeputeerde, omdat hij heeft toegezegd, hier
over nog een brief aan de gemeente Soest te zullen
zenden. Het lijkt mij niet juist als de gedeputeerde
over enkele dagen in de krant leest wat er naar mijn
verwachting in die brief zal staan. Ik kan dan ook geen
afgerond antwoord op dit punt geven, hoewel de heer
De Wilde dat eigenlijk wél van mij vraagt.
In de derde vraag van de heer De Wilde wordt de ver
onderstelling geuit dat bij een nieuwe artikel 19-pro-
cedure met de belanghebbende omwonenden eerst
tot overeenstemming dient te worden gekomen, ten
einde die procedure te laten slagen. In principe kan ik
hierop bevestigend antwoorden. Wij stellen ons dan
ook voor, zodra wij de brief van gedeputeerde staten
hebben ontvangen - en men heeft mij toegezegd dat
die brief snel zal binnenkomen - met de twee groepen
belanghebbenden te spreken, dus de groep van dege
nen die graag willen bouwen in het Slangenbosje en de
omwonenden, waarbij ik geen volgorde van belangrijk
heid aangeef. De verkaveling is nu veranderd, dus er
zal tóch al met degenen die nu nog willen bouwen in
het Slangenbosje, moeten worden gesproken. Er zal
ook opnieuw geloot moeten worden, want er zijn
een paar kavels vervallen bij de nieuwe opzet.
Wat de groep van omwonenden betreft, moet ik op
merken dat het college en ook „mensen in Utrecht" -
laat ik mij zo maar uitdrukken - op het standpunt
staan dat bij de nieuwe verkaveling op geen enkele
wijze aantasting van het bosje zelf zal plaats vinden.
Ik heb dan ook gegronde hoop dat er nu met de om
wonenden wél tot overeenstemming zal kunnen wor
den gekomen. Overigens moet dit verder worden afge
wacht, want het is natuurlijk mogelijk dat een omwo
nende weer op andere gronden een bezwaarschrift
gaat indienen tegen een artikel 19-procedure. Echter,
nu het bosje zelf niet wordt aangetast en wij daarmee
eigenlijk weer teruggekomen zijn op de oorspronkelij
ke ideeën op dit punt, meen ik toch wel dat tot over
eenstemming kan worden gekomen.
In dit verband wijs ik erop dat bij brief van 21 maart
1974 mejuffrouw Burgerman het volgende heeft ge
schreven aan het college van burgemeester en wethou
ders:
„Met referte aan de bespreking met delen wij u
mede, tot ons genoegen kennis te hebben genomen
van het ter inzage gelegd desbetreffend bestemmings
plan met toelichting, onder meer inhoudende de bouw
228