antwoord dat de weg bij het ministerie van defensie in beheer is. Het een of het ander: of het voorliggende antwoord is juist en dan is uw verklaring van 19 augustus 1976 onjuist of hetgeen op 19 augustus 1976 omtrent het beheer is gezegd is juist en dan is het antwoord op de vragen 4, 5 en 6 niet juist. Alvorens wij ons eventueel akkoord kunnen verklaren met de concept-brief wil ik graag een antwoord op de vragen die ik nu gesteld heb. De heer VISSER: Mevrouw de voorzitter! Wat ik heb voorspeld is gebeurd. U heeft de vorige keer de vragen mondeling beantwoord en ik heb toen gezegd: Het gaat te vlug, het is ook niet gebruikelijk en u zult wel weer een nieuwe brief krijgen. Prompt kregen we weer een brief. Zo blijft het werk in de winkel. Wij willen nog eens even op een rijtje zetten wat er ge beurd is. De heer BLAAUW: Alstublieft niet! De VOORZITTER: Dat weten we nu wel. De heer VISSER: Ik zei het expres om dit aan de raad te ontlokken, mevrouw de voorzitter. Dat vind ik wel leuk. Ik wil toch wel zeggen dat er inderdaad bepaalde din gen niet kloppen, zoals ook de heer Goote al heeft ge zegd. Ik wil dan wel eens weten wat er in de A.P.V. staat, of er al dan niet pamfletten mogen worden uit gedeeld. Wat ik zo verschrikkelijk vind is, dat er geen onder zoek is ingesteld. De politie schrijft wel aan het colle ge van burgemeester en wethouders dat „dezerzijds niets bekend is", maar ik kan mij voorstellen, dat een agent die 's morgens de betrokkenen te woord heeft gestaan en toen heeft gezegd wat je wel en wat je niet mag doen op de openbare weg, op het politiebu reau niet zegt: Ik geloof dat ik vanmorgen iemand verkeerd heb voorgelicht. Ik had verwacht dat de po litie de betrokkenen had opgeroepen en hun had ge vraagd: Wat is er precies gezegd? Hoe zag die agent eruit? En wat is er daarna gebeurd? En wat hebben ze op het politiebureau gezegd? Kortom, dat er een uit voerig rapport was geweest, Want het is toch wel erg belangrijk om uit de doeken te doen wie er nu gelijk heeft. En dan ben ik in eerste instantie geneigd om een student in de theologie te geloven. Als de heer Adema schrijft, dat „dezerzijds niets bekend is" en dat de agenten die de betrokkenen hebben zien lopen, geen contact meer hebben gehad, zeg ik: om die gaat het niet, het gaat om misschien veel andere agenten die weer wat anders hebben gezegd. Daarom vind ik zo'n kattebelletje als u in het antwoord aanhaalt, on bevredigend, Het lost ook niets op. De VOORZITTER: Wat voor kattebelletje bedoelt u? De heer VISSER: Het kattebelletje van de politie aan het college van burgemeester en wethouders waarin staat dat „dezerzijds niets bekend is". De VOORZITTER: Akkoord. De heer VISSER: Een grondig onderzoek was op zijn plaats geweest. Er is al iets over gezegd dat uw uitspraak van 19 augustus 1976 niet klopt met wat er nu in de con cept-antwoordbrief staat, vooral over het beheer. Ik heb mij maandagmiddag laten voorlichten door twee ambtenaren en toen is ook de wegenlegger erbij ge haald. Het beheer berust niet, zoals u stelt, bij het ministerie van defensie, De VOORZITTER: Jawel. De heer VISSER: het beheer berust wel terdege bij de gemeente Soest De VOORZITTER: Neen. De heer VISSER: en dus is het een openbare weg. Ik heb ook niet geverifieerd kunnen krijgen uw in augustus 1976 gedane mededeling dat defensie de weg gemakkelijk kan afzetten enz. Kortom, de weg is volgens mij gewoon eigendom van defensie, maar een openbare weg. De minister heeft in de Tweede Kamer op vragen van de heer Van der Lek gezegd dat de marechaussee niet is opgetreden op de openbare weg. Er klopt dus iets niet. Het is niet duidelijk wie er wel heeft opgetreden en wie er niet heeft opgetreden. Er zijn dreigementen geuit. Men heeft vervelend gereageerd op een paar lieve demon stranten. Ik wil daarom graag dat u een nadere toelich ting geeft op wat u gevraagd is, dat de antwoordbrief wordt herschreven en dat alsnog wordt onderzocht wat er op 19 juni 1976 precies gebeurd is. De heer VAN POPPELEN: Mevrouw de voorzitter! In de laatste zin van de concept-brief staat dat men zich eventueel zou kunnen wenden tot de minister van justitie. Moet daar in plaats van deze minister niet de minister van defensie worden genoemd? De VOORZITTER: Neen, het is inderdaad zo, dat men zich tot de minister van justitie kan wenden. De heer VAN POPPELEN: Ik heb nog een vraag, me vrouw de voorzitter. De heer Visser heeft in de verga dering van augustus 1976 aangedrongen op een onder houd met mevrouw Marijke de Jong. De VOORZITTER: Ik heb toen gezegd dat mijn spreekuur altijd open staat. De heer VAN POPPELEN: Ja, u heeft toen gezegd dat zij welkom is op uw spreekuur. Mijn vraag is nu of de heer Visser nog pogingen heeft gedaan om Marijke de Jong bij u op het spreekuur te krijgen, waardoor alles had kunnen worden uitgepraat. De VOORZITTER: Ik weet niet of de heer Visser pogingen daartoe gedaan heeft, maar ik kan u wel zeggen, dat Marijke de Jong niet op het spreekuur ge weest is. De heer VISSER: Het was een openbare dag, het was een openbaar vliegfeest, De VOORZITTER: Daar hebben wij het nu niet over. De heer VISSER: er zijn openbare toestanden ge weest, de politie heeft in het openbaar opgetreden, er is een open brief gezonden en Marijke de Jong wil graag in het openbaar antwoord hebben. De VOORZITTER: Dames en heren! Er is in de con cept-antwoordbrief gesteld dat er geen verkeerde voorlichting is gegeven door ambtenaren van de ge meentepolitie. De heer Goote heeft dit vergeleken met wat er in de notulen van de raadsvergadering van 19 augustus 1976 als uitspraak van mij staat, te we ten: „Omstreeks 14.40 uur werd op de Van Weerden Poel- manweg een met de verkeersregeling belaste politie ambtenaar aangesproken door een lid van de Konink lijke marechaussee met de mededeling dat de twee hem vergezellende dames pamfletten hadden verspreid en dat dit verboden was. De betrokken politie-ambte- naar heeft deze mededeling voor waar aangenomen en per portofoon om assistentie verzocht." De betrokken politieman, een jonge agent, stond het

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1976 | | pagina 347