Ik wil deze kwestie graag aan de raad voorleggen, wanneer het college zijn standpunt handhaaft. Ik zou dan graag deze kwestie in stemming willen brengen. De VOORZITTER: Hebt u daarover een motie? De heer VISSER: Ik wil dat beide nota's ter inzage worden gelegd voor alle raadsleden. De VOORZITTER' Ik begrijp uw voorstel. Het gaat om een principiële zaak. Er is sprake van twee aanbie dingen, waarbij een financieel aspect in het geding is. Ik hoop niet dat die aanbieding dan in de openbaar heid wordt gebracht door degene die haar doet. Dat lijkt mij niet de juiste weg. Ik weet niet wie deze zaak in de openbaarheid heeft gebracht en dat interesseert mij verder ook niet, Wanneer dat is gebeurd door de instantie die ons een aanbieding heeft gedaan, vind ik dat onbehoorlijk Het college kan een raadscommissie met betrekking tot bepaalde zaken om advies vragen en dan zullen de stukken voor de commissieleden ter inzage worden ge legd. De heer VISSER: Maar toch niet in een apart kamer tje waar ik geen toegang heb De VOORZITTER: Ik wil graag even uitspreken. Ook andere raadsleden zullen ten tijde van de terinzageleg- ging kennis kunnen nemen van die stukken, maar de stukken zijn ergens anders, wanneer de termijn van terinzageleggmg is afgelopen Wij hebben dikwijls niet zo n moeite met het voldoen aan een verzoek van een raadslid, wanneer wordt gevraagd om die stukken nog even te mogen inzien, maar dan behoeft daarover met zo n drukte te worden gemaakt, De heer VISSER' U weet toch best, mevrouw de voorzitter, dat ik gewoon aan u heb gevraagd of ik de stukken nog een keer mocht inzien De VOORZITTER: U hebt gevraagd of de stukken openbaat konden worden gemaakt De heer VISSER: Nee, mevrouw de voorzitter, dat is beslist niet waar. Ik heb alleen in het seniorenconvent gevraagd of ik de stukken nog een keer mocht inzien, want ik had maar een stuk vlug kunnen doorzien. Ik wilde beide aanbiedingen met elkaar vergelijken. Ik heb over openbaar maken niet gesproken. De VOORZITTER: Daarvan neem ik nota Ik meen mij te herinneren dat u daarover wel hebt gesproken, maar als u dat zo zegt, neem ik dat direct aan. De stukken hebben ter inzage gelegen en de heer Vis ser heeft als niet-lid van de commissie ruimtelijke or dening kennis kunnen nemen van die stukken Nu wordt ons gevraagd of wij bereid zijn om beide nota's nog eens ter inzage te leggen. Die vraag beant woorden wij ontkennend; formeel niet. Formeel ko men beide nota's aan de orde, wanneer bij het maken van de raamstructuur de resultaten van de inspraak aan de orde zijn. Op dat moment kan de raad het col lege ter verantwoording roepen voor het al dan niet juist gehandeld hebben in verband met de inspraakpro cedure. Ik blijf op dit punt formeel en vandaar dat ik nu formeel antwoord, dat ik beide nota's niet ter inzage leg. De heer VISSER: Dan begrijp ik er nu helemaal niets meer van. U suggereerde net duidelijk dat u ja zou zeggen, wan neer ik in het gemeentehuis vraag of ik nog even ken nis mag nemen van die stukken Dat is mijn enige vraag. 36 De VOORZITTER: Uw eerste vraag luidt: „Wilt U beide nota's van de deskundigen ter inzage leggen voor alle raadsleden? Die raadsleden vragen dat helemaal niet. De nota's hebben ter inzage gelegen voor de commissie en daarmede afgelopen. Wij zitten thans in een formele openbare raadsvergadering en de vraag beantwoord ik dan ook met nee. Ik heb gemotiveerd waarom ik nee heb gezegd en blijf zeggen. De heer VISSER: U zegt dus wel dat ik de stukken nog even mag inzien, wanneer ik even langs kom? De VOORZITTER: Ik zeg niets meer. De heer VISSER: Dan blijf ik vasthouden aan mijn voorstel om de stukken voor de raadsleden ter inzage te leggen. Ik wil graag de mening van andere fracties horen, Wellicht kan mijn voorstel in stemming worden gebracht. De VOORZITTER: Met in stemming brengen moet u even wachten, want volgens het reglement van orde moet een voorstel door ten minste twee leden worden ondertekend of door minstens één lid, behalve de voorsteller, worden ondersteund. Het voorstel van de heer Visser zal dus alleen in behandeling kunnen ko men, wanneer het nog door ten minste één raadslid wordt ondersteund. De heer DE WILDE: Mevrouw de voorzitter! De heer Visser heeft ons uitgedaagd en het zou erop kunnen lijken, dat wij die uitdaging niet durven aannemen. Ik vind dat er sprake is van een erg vervelende discus sie, Ik vind de zaak ook niet voldoende zwaar om er een interpellatie over te houden, maar over smaak valt niet te twisten Dat zou wat anders zijn, wanneer het gaat om de methodische aanpak van de inspraak. In dat geval kunnen vragen die in een behoorlijke vorm worden gesteld, aanleiding zijn tot een discus sie. Het gaat thans om twee offertes die aan het college zijn gedaan, In die offertes staan bedragen. De vraag is of die offertes veel verder moeten komen. Dat vind ik niet het geval. In de relatie tussen het gemeentebe stuur en de beide instellingen is een offerte gedaan aan het college. Het college heeft over beide offertes de mening van een raadscommissie gevraagd om op die wijze tot een beslissing te kunnen komen. Ik kan mij dan ook de terughoudendheid van het college heel goed voorstellen. U hebt, mevrouw de voorzitter, de uitweg al aangege ven. Wij hebben nog te goed de inspraaknota waarvan wij het begin al hebben gezien. Die nota zal binnen kort worden besproken. De VOORZITTER: In het openbaar. De heer DE WILDE: Er zijn dan mogelijkheden, maar dan liever niet over geld of over offertes, maar wel over methodische aanpak en de vraag of wij met be trekking tot de inspraak al dan niet op de goede weg zijn. Dat vind ik een heel andere benadering dan die waarin de discussie zich nu afspeelt. Daarom gevoel ik ook niet de behoefte om mij achter de heer Visser te scharen, In de inspraak zelf zijn wij zeer geïnteresseerd en daar over willen wij graagnog een keer praten. De VOORZITTER verklaart de interpellatie voor ge sloten. De VOORZITTER sluit hierna, te 22.00 uur, de ver gadering. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de aad der gemeente Soest d.d. 18 maart 1976. De secretaris, De voqftritter,

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1976 | | pagina 37