42
Mevrouw KORTHUIS-ELION: Het lijkt mij dat die
rechtszekerheid juist minder wordt al je ingaat tegen
een bestemmingsplan, via hetwelk je juist rechtsregels
probeert te scheppen.
De heer DE WILDE: Neen. Ik vraag alleen om de be
handeling van het bestemmingsplan Soest-Zuid door
de Kroon te bespoedigen, opdat de mogelijkheid gaat
ontstaan om met betrekking tot delen van het be
stemmingsplan Soest-Zuid een nieuw voorbereidings-
besluit te nemen en artikel 19 van de wet op de ruim
telijke ordening toe te passen. Het gaat mij erom juri
disch de mogelijkheden te openen om mensen te hel
pen. Dat is het slot van mijn motie.
De heer VAN POPPELEN: Dat is ons ook wel duide-
lijk.
De heer LANGE: Dat is na 23 juni toch veel belang
rijker.
De heer DE WILDE: Dat heeft niets met elkaar te
maken. Wat mij betreft, komt er een winkelcentrum,
als het distributie-planologisch onderzoek daartoe
aanleiding geeft. Daar heb ik op dit moment helemaal
geen oordeel over. Ik zeg alleen: Daar waar winkels
staan en waar uitbreiding van die winkels op zich zelf
geen ruimtelijke problemen oplevert, dient die uitbrei
ding mogelijk te worden gemaakt. Wanneer het door
in het verleden genomen maatregelen niet mogelijk is
die uitbreiding toe te staan, moet het college van bur
gemeester en wethouders de juridische mogelijkheden
zoeken om een dergelijke uitbreiding wél mogelijk te
maken. Ik heb een paar van die juridische mogelijkhe
den terzake aangegeven. Er zijn er meer.
De heer VAN POPPELEN: Ik hoop dat u er in het
vervolg - ik denk dan aan hetgeen u met betrekking
tot het plan landelijk gebied heeft gedaan - net zo over
zult denken, dat u dan ook tolerant wilt zijn en uit
wijkmogelijkheden wilt zoeken.
De VOORZITTER: Dames en heren! Ik geloof dat
wij langzamerhand de discussie over deze zaak moe
ten beëindigen. Ik heb nl. niet het gevoel dat de raads
leden elkaar overtuigen.
Namens het college wil ik nog het volgende naar vo
ren brengen. Het college deelt het standpunt van de
heer De Wilde niet. Ook de opvattingen van de heer
De Wilde over de wet op de ruimtelijke ordening deelt
het college niet. Het college deelt evenmin de opvat
ting van de heer De Wilde over een distributie-plano-
logisch onderzoek. De heer De Wilde zegt: Of er nu al
dan niet een winkelcentrum zal komen, de bestaande
winkels zullen altijd moeten kunnen uitbreiden als
dat ruimtelijk enz. mogelijk is. Naar mijn overtuiging
wordt via een distributie-planologisch onderzoek uit
gemaakt, hoeveel vierkante meters bedrijfsvloeropper
vlak er in een gemeente kan zijn. Wanneer de gemeen
teraad besluit tot een nieuw winkelcentrum, is de
consequentie daarvan - juridisch en ruimtelijk - dat
men bestaande winkelpanden zal moeten onttrekken
aan de bestemming „winkel". Dit natuurlijk altijd ge
deeltelijk, want er zullen uiteraard buurtwinkels moe
ten blijven. Het betreft hier derhalve een keuze die de
raad moet doen. De raad heeft vroeger een voorschot
op deze keuze genomen. Men heeft in Soest nl. vijf
tien jaar lang gewerkt in de richting van een winkel
centrum, waarin een X aantal vierkante meters be
drijfsvloeroppervlak zou zijn. Daar heeft de raad naar
toe gewerkt. In verband daarmede heeft de raad bij
voorbeeld met betrekking tot het bestemmingsplan
Soest-Zuid het besluit genomen om een bepaald aantal
vierkante meters winkelvloeroppervlak aan de bestem
ming „winkel" te onttrekken door er woonbestemming
op te leggen. De raad kan niet van twee walletjes eten.
De raad zal óf moeten beslissen tot één winkelcentrum
voor Soest (met voor de rest winkels op buurtniveau)
óf moeten beslissen tot het niet stichten van een winkel
centrum, waarbij het bestaande aantal vierkante me
ters winkelvloeroppervlak kan worden uitgebreid dan
wel gelijk dient te blijven.
De heer DE WILDE: Mevrouw de voorzitter, wanneer
door een dergelijk beperkend beleid schade aan men
sen wordt berokkend, vindt u het dan rechtvaardig dat
die schade niet door de overheid wordt vergoed?
De VOORZITTER: Nu komen wij op een heel ander
punt. Persoonlijk vind ik dat artikel 49 van de wet op
de ruimtelijke ordening in de eerste plaats veel te wei
nig wordt aangegrepen. Maar wanneer ik de uitspraken
van de Kroon terzake zie, ben ik in de tweede plaats
van oordeel dat de in artikel 49 gegeven schadevergoe
dingsmogelijkheid door de overheid bijzonder wordt
beknot. Wat dat betreft, zouden wij elkaar aardig
kunnen vinden. Wanneer een raad - zoals met betrek
king tot Soest-Zuid en ook met betrekking tot Soest-
dijk - besluiten neemt waardoor winkels niet kunnen
worden uitgebreid (alleen, op overgangsrecht, met
15%), dan is ook het college van oordeel dat de over
heid de plicht heeft aan schadeclaims gevolg te geven.
Het zal echter dikwijls moeilijk zijn concreet aan te
geven hoe groot de schade is. De hele ontwikkeling
met betrekking tot artikel 49 staat mijns inziens nog
in de kinderschoenen. Wanneer ik de uitspraken van
de Kroon daarover lees, dan griezel ik er soms van.
De heer DE WILDE: Wanneer het zo is, dat er van
schadevergoeding in feite geen sprake is, houdt dat
dan niet in dat de gemeentelijke overheid zich met
betrekking tot de in het verleden aangebrachte beper
kingen terdege moet afvragen of die niet ongedaan
dienen te worden gemaakt? Dat is de strekking van
mijn motie.
De VOORZITTER: Ik geloof daar niet zo maar „ja"
op te kunnen zeggen. Dit doodeenvoudig omdat de
raad een keuze zal moeten doen met betrekking tot
de vraag waar men het benodigde aantal vierkante
meters winkelvloeroppervlak wil hebben. Ik zeg dus
nog niet dat ik met de heer De Wilde vind, dat je de
eerder genomen besluiten ongedaan moet maken. Je
zult als raad af moeten wegen, watje nu precies in de
toekomst met de bewinkeling in Soest wilt.
Stel dat de heer Wijnands - ik vind het overigens altijd
vervelend met namen te werken - met een schadeclaim
bij de gemeente komt. Wanneer inderdaad schade kan
worden aangetoond, zal de raad beslissen een X be
drag aan schadevergoeding toe te kennen. Er gaat dan
een begrotingswijziging naar gedeputeerde staten.
Dan zitten we meteen in de nesten. Want tot nu toe is
vrijwel nooit een schadeclaim door de Kroon goedge
keurd. Bovendien moet het plan onherroepelijk zijn
en het plan Soest-Zuid ligt nog bij de Kroon. Maar
ook afgezien daarvan: met betrekking tot het toeken
nen van een dergelijke schadeclaim ben ik niet gerust.
Ik vind dat er tot nog toe met artikel 49 niets gebeurd
is.
De heer DE WILDE: En dat is nu precies hetgeen mij
beroert, wanneer ik de door mij aangegeven stelling-
name de raad voorleg. Als men dat nu maar eens wil
de begrijpen!